Hoofdstuk 3: basisstructuur van het trainingsproces Flashcards

1
Q

defenitie training

A

Een oefenproces waarmee een verbetering in een welbepaald doelgebied wordt nagestreefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe zijn doelstellingen opgebouwd

A

Hoofddoel
partieel doel partieel doel
Deelfactor deelfactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pagina 6 samenvatting

A

kennennnnn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de lichamelijke basiseigenschappen en onder welke noemer vallen die

A
  1. conditietraining:
    - kracht
    - uithouding
    - snelheid
    - lenigheid
  2. techniektraining:
    - coordinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke onderverdelingen of combinaties kunnen gemaakt worden van de lichamelijke basiseigenschappen

A
  • krachtuithouding
  • snelheidsuithouding
  • snelkracht
    behendigheid (lenigheid+kracht)
  • aerobe uithouding + anaerobe uithouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

6 biologische principes (training)

A
  1. overload
  2. supercompensatie
  3. verminderde meeropbrengst
  4. specificiteit
  5. omkeerbaarheid
  6. individuele verschillen in trainingseffecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het overloadprincipe

A

 Trainen = het lichaam belasten
 De belastingsintensiteit moet hoog genoeg zijn
 Optimale dosering van de belasting van het DOEL
 Bv krachttraining na enkele weken belasting ↑, om het trainingseffect op peil te houden
 Net meer dan 10% volume verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

eigenschappen trainen op fitheid

A
  • 3x per week
  • intens
  • 20 min
  • aerobe training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eigenschappen trainen op gezondheid

A
  • 5 dagen per week
  • matige intensiteit
  • 30 min
  • aerobe training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eigenschappen trainen op gewicht

A
  • dagelijks
  • matige intesiteit
  • 60-80 min
  • aerobe training
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het principe van verminderde meeropbrengst

A

 hoe hoger het prestatieniveau, hoe kleiner de trainingswinst
 systematisch ↑ van de belasting, anders geen extra winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het principe van supercompensatie

A

 Na inspanning 2 reacties:
• Vermoeidheid
• Tijdelijke toename prestatievermogen
 Trainingswinst zal verdwijnen wanneer er geen nieuwe trainingsprikkel wordt gegeven
 Dus: trainingsprogramma moet zorgen voor voldoende prikels die elkaar snel genoeg opvolgen
a. Bv beter om 3x20km te fietsen in een week dan 1x60km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fases supercomensaties ( zie afbeeldingen pag 8)

A

i. FASE 1: energieverbruik  vermoeidheid (tijdelijke daling prestatieniveau)
ii. FASE 2: herstel (prestatievermogen stijgt naar beginniveau)
iii. FASE 3: verdere tijdelijke toename van prestatieniveau (supercompensatie)
iv. FASE 4: tijdelijk effect verdwijnt (prestatieniveau gaat terug naar beginniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Herstelduur?

A

zie tabel pag 9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het principe van omkeerbaarheid

A

stoppen met trainen: trainingseffecten nemen snel af
 Dus: blijven trainen om de verworven trainingseffecten te behouden
i. Afbouw van intensiteit (tapering)
ii. Reductie trainingsregime met 2/3 voor behoud trainingseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het principe van specificiteit

A

 Elk trainingseffect is specifiek

i. Krachttraining  geen/ weinig toename in uithoudingsvermogen
ii. Uithoudingstraining  geen/weinig toename in spierkracht
1. Soort training
a. Uitvoeren krachtoefeningen
2. Snelheid van beweging
a. %HF max
b. Profwielrenner vs wielertoerist
c. Afhankelijk van het doel!
3. Intensiteit van de inspanning
4. Duur en intervaleigenschappen van de inspanning

17
Q

Wat is het principe van de individuele verschillen in trainingseffecten

A
	Trainingseffect is verschillend 
	Beginniveau is verschillend 
i.	Absolute belasting  relatieve belasting
ii.	Hoe hier meer rekening houden?
•	Trainen op %HFmax 
	Beginniveau is gelijk 
i.	Zelfde relatieve belasting  ander eindresultaat 
 Trainingsgevoeligheid
18
Q

Methodologische principes (opbouw, organisatie, inhoud en de methode van de training  taak van de trainer)

A
  1. Individualiseren
     Afhankelijk van biologische rijping, lichamelijke ontwikkeling, prestatieniveau, lichaamsbouw, fysiologische en motorische ontwikkeling (individuele verschillen)
  2. Systematisch verhogen van de belasting
     Opbouwen, progressief toenemen van de intensiteit / duur van de training, steeds zelfde: na een tijd gewenning en geen extra effect meer (verminderde meeropbrengst)
  3. Optimale timing algemene & specifieke oefenvormen
     Algemene vorming basis voor meer specifieke vorming  meerjarenplan (specificiteit)
  4. Continue belasting
     Langzame opbouw, langzaal verloren gaan – zeer snel opgebouwd, snel verdwenen (omkeerbaarheid)
  5. Optimale dosering van de belasting
     Optimale dosering om trainingseffect te bekomen (overload + individualiseren)
  6. Veelzijdigheid en systematisch afwisselen van de belastingsmodaliteit en oefenvormen
     Volgorde van oefenvormen in 1 training, afwisseling van organen en spiergroepen in 1 trainingsweek (supercompensatie)
19
Q

Trainingsprincipes en hun doelen

A
  1. starten effect:
    - overloadprincipes
    - verminderde meeropbrengst
  2. houden effect
    - supercompensatie
    - omkeerbaarheid
  3. sturen effect:
    - specifiteit
    - individuele verschillen in trainingseffect
20
Q

Oefenvormen pag 12

A

tabel