Hoofdstuk 8 Flashcards

1
Q

hypothese test

A

statistische methode die steekproefgegevens gebruikt om een hypothese over een populatie te evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat veranderd en wat blijft hetzelfde aan de populatie na een behandeling die effectief is

A

gemiddelde veranderd, de vorm en SD niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

alfa niveau (significantieniveau

A

waarschijnlijkheid waarde die wordt gebruikt om concept zeer onwaarschijnlijk in hypothesetest te definiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kritische regio

A

regio van extreme steekproefwaarden die zeer onwaarschijnlijk zijn als nulhypothese waar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

alfa van 0.05 is hoeveel in de staart van een verdeling

A

precies 0.025 in elke staart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welk populatiegemiddelde gebruik je nu om de z-score te berekenen bij een hypothese

A

populatiegem. uit nulhypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

OM wat is dit teken.

A

standaardfout tussen M en μ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stappen van een hypothesetest (4)

A
  • formuleer hypothese
  • zoek kritieke regio bij de alpha horend
  • bereken z-score
  • neem een besluit (ligt z-score in kritieke gebied)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

type I fout

A

onterecht de nulhypothese verwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de kans op type I fout

A

alfaniveau is kans dat toets type-I fout heeft. Want als je een steekproef gem. vindt in kritieke gebied dan kan het zijn dat het door toeval daar komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Type II fout

A

treedt op wanneer onderzoek nulhypothese onterecht aanneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is erger, type I fout of type II fout

A

type I fout want dat kost tijd en geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer ontstaan type II fouten

A

als effect behandeling klein is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mag je een grotere alpha dan 0.05 hebben

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

effect van variabiliteit op z-score en standaardfout

A

hoe hoger variabiliteit, hoe groter standaardfout en hoe kleiner z-score

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

effect van aantal scores op z-score en standaardfout

A

hoe meer scores, hoe kleiner de standaardfout en hoe groter z-scores

17
Q

aannames voor hypothesetoetsen met z-scores (5)

A
  • willekeurig sampling
  • onafhankelijke waarnemingen
  • waarde van o wordt niet veranderd door de behandeling
  • effect behandeling telt/trekt af constant getal
  • normale verdeling
18
Q

belangrijkste verschil eenzijdig of tweezijdig

A

eenzijdig verwerpt Ho wanneer verschil tussen steekproef en populatie relatief klein is en tweezijdig vereist relatief groot verschil

19
Q

is eenzijdig of tweezijdig beter

A

tweezijdig is strenger en overtuigender en eenzijdig is gevoeliger

20
Q

effectgrootte

A

een meting geven van de absolute omgang van behandeleffect

21
Q

wat kun je met cohen’s d berekenen

A

effectgrootte

22
Q

omgang van cohen’s d en evaulatie effectgrootte

A

0.2: klein
0.5: gemiddeld
0.8: groot

23
Q

word cohen’s d beïnvloed door steekproefomvang

A

nee

24
Q

power

A

waarschijnlijkheid dat de test een valse nulhypothese correct verwerpt. Kans dus dat de test een behandeleffect zal identificeren als deze echt bestaat

25
Q

welke factoren hebben invloed op power (3)

A
  • steekproefgrootte
  • alfaniveau
  • eenzijdige vs tweezijdige tests