hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

welke schaal is niet van hoog naar laag

A

nominale schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

proportie

A

fractie van totale groep dat hoort bij elke score. (F/N)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

frequentieverdelingsgrafiek

A

grafiek die info uit frequentieverdelingstabel laat zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke moet langer zijn. X-as of Y-as

A

X-as anders misleidend beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke frequentieverdelingsgrafieken kan je gebruiken bij numerieke scores gemeten op interval of ratio schaal.

A
  • histogram
  • polygoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zit er ruimte bij de staven bij een histogram

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een polygoon

A

boven elke score een stip met ononderbroken lijn dat van punt naar punt wordt getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

staafdiagram

A

hetzelfde als een histogram maar zit spaties tussen staven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat benadrukken spaties bij staafdiagram bij een nominale verdeling

A

afzonderlijke verschillende categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat benadrukken spaties bij staafdiagram bij een ordinaal verdeling

A

spaties geven aan dat je er niet vanuit kan gaan dat categorieën allemaal even groot zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

relatieve frequenties

A

geeft niet het absolute aantal aan. Maar ongeveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat laat een vloeiende curve zien in een tabel

A

relatieve veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

normaal curve

A

specifieke vorm die wordt gedefinieerd door een vergelijking, is
symmetrisch, met grootste frequentie in midden en (relatief) kleinere richting extremen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

centrale tendens

A

meet waar centrum van distributie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

variabiliteit

A

een maat voor de spreiding van een reeks waarden, dat wil zeggen de mate waarin de waarden onderling verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

positief scheef

A

staart aan rechterkant. De staart gaat naar rechts. (waar de hak naar toe wijst) (meeste scores heel laag)

17
Q

negatief scheef

A

de staart aan de linkerkant (waar de hak naar toe wijst) (meeste scores heel hoog)

18
Q

percentielrang

A

scores op of onder de bepaalde waarde. verwijst naar %

19
Q

percentiel

A

verwijst naar score

20
Q

cumulatieve frequentie (cf)

A

frequenties in en onder categorie bij elkaar op tellen.

21
Q

cumulatieve frequentie uitrekenen

A

cf/N x 100

22
Q

hoe doe je interpolatie

A
  • deel de afstand van het het getal dat je moet weten tot de bovenkant van het interval door de totale interval.
  • Vermenigvuldig dat met het totale interval van de andere schaal.
  • Haal dat vervolgens af van de bovenkant van het interval van de andere schaal.