Hoofdstuk 7 Woordenlijst Flashcards
1
Q
Geruststellen
A
To reassure
2
Q
Ophangen
A
To hang up
3
Q
Opknappen
A
To fix up
4
Q
Oppassen
A
To babysit
5
Q
Puzzelen
A
To puzzle
6
Q
Het chagrijn
A
Brontolone
7
Q
Het koppel
A
Couple
8
Q
De grootmoeder
A
Nonna
9
Q
De overgrootmoeder
A
Bisnonna
10
Q
De aanleunwoning
A
Assisted-living appartement
11
Q
De bezigheid
A
Passatempo
12
Q
De gedachte
A
Thought/pensiero
13
Q
De grootouders
A
Nonni
14
Q
De klasgenoot
A
Classmate
15
Q
De opvoeding
A
Education (from parents)
16
Q
De slok
A
A sip
17
Q
Amper
A
Hardly / barely
18
Q
Heden (tot op heden)
A
Now (until now)
19
Q
Vertrouwd
A
Trusted
20
Q
Zalig
A
Beato / blessed
21
Q
Zodoende
A
That’s why
22
Q
Besteden
A
To spend
23
Q
De bevolking
A
Population
24
Q
Dalen
A
To decrease
25
Q
Gelijk blijven
A
To stay the same
26
Q
Gepensioneerd
A
Pensionato
27
Q
Het gevolg
A
Result / consequence
28
Q
De grafiek
A
Graphic
29
Q
Omhooggaan
A
To rise
30
Q
De oorlog
A
War