Hoofdstuk 7 Flashcards

1
Q

hoe wordt beschrijvende statistiek ook wel genoemd?

A

dexriptieve statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt verklarende statistiek ook wel genoemd?

A

inductieve statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is beschrijvende statistiek?

A

numerieke data uit steekproeven ordenen en samenvatten

Grafieken, tabellen etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is verklarende statistiek?

A

Het generaliseren van de verzamelde informatie naar een groter geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem 3 onderdelen van beschrijvende statistiek

A
  • Maten die condenseren
  • Centrum- en spreidingsmaten
  • maten die verbanden beschrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Betekenis van absolute frequentie

A

Het voorkomen

Aantal keer dat een waarde of score voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Betekenis van relatieve frequentie

A

Het voorkomen ten opzichte van de totale groep. Meestal in percentages

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eigenschappen van een staafdiagram

A

Een grafische weergave van de frequentieverdeling van een discrete variabele.
2 assen. X en Y
(absolute/relatieve frequentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klassebreedte berekenen

A

Max-min/ wortel van aantal waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eigenschappen van een Histogram

A

Staven raken elkaar wel
Continue data
Intervals mogen niet overlappen.
(absolute/relatieve frequentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Frequentiepolygoon

A

= lijndiagram
Figuur die de frequentieverdeling van ordinale, interval of ratiodata weergeeft door te verbinden van punten door een rechte lijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ogief

A

Discrete of continue data

cumulatieve absolute of relatieve frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

modus

A

modus is de grootste frequentie in een reeks getallen. Vooral geschikt voor kwalitatieve gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Unimodaal

A

Indien één waarde het meest voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bimodaal

A

als twee waarden dezelfde hoge frequentie hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Multimodaal

A

indien meer dan twee waarden dezelfde hoge frequentie hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom wordt de modus beperkt gebruikt?

A

Geeft slechts een grove schatting van de gemiddelde waarden van de data

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Mediaan

A

middelste gegeven wanneer de gegevens geordend zijn van klein naar groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het bereik

A

Range

Grootse- kleinste gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Percentiel

A

50e percentiel: 50% van de gegevens liggen onder deze waarde
Mediaan ligt steeds of 50ste percentiel van de gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kwartiel

A

Verdelen een set data in 4 gelijke delen
-1e kwartiel
2e kwartiel = mediaan
-3e kwartiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Variantie

A

bekijkt de gemiddelde kwadratische afwijking van de gegevens ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Variantie voor populatie

A

O2x

o=sigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Variantie van steekproef

A

S2x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Standaardafwijking
een maat die de gemiddelde afwijking van alle waarden van het gemiddelde aangeeft
26
Standaarddeviatie van populatie
O (met streepje boven)
27
Standaarddeviatie
Hoe groter de standaarddeviatie hoe breder de waarden uit elkaar liggen
28
Standaarddeviatie berekenen:
wortel van O2
29
Z-score
standaardscore | een score die aangeeft hoeveel standaardafwijkingen een score boven of onder het gemiddelde liggen
30
Z-score bij populaties
Z= x-u / o
31
Z-score bij steekproven
Z= x-x /s
32
Vormen van frequentieverdelingen
(continue data) Symmetrische verdelingen Niet-symmetrische verdelingen
33
Normale verdeling
Symmetrisch rondom het gemiddelde. | Totale opp =100%
34
Positief scheve verdeling
Piek links, staart rechts Ook wel rechts scheve verdeling. Modes --> mediaan --> gemiddelde
35
Links scheve verdeling
Ook wel negatieve verdeling Staart links, piek rechts Gemiddelde --> mediaan --> modus
36
Correlatie
de mate waarin de waarde op de ene variabele samenhangt met de waarde op de andere variabel Correlatiecoefficient = r waarde liggen tussen 1 en -1
37
r =1
perfecte positief verband | Een op een relatie tussen variabelen X en Y
38
r=-1
Perfect negatief verband | INdien X met een waarde stijgt, daalt Y met een waarde.
39
r = 0
Geen enkel verband
40
Correlatie = NIET causaal verband
Correlatie tussen polsslag en angst wil niet perse zeggen dat angst de oorzaak is van de verhoogde pols, het kan ook zo zijn dat eerst de polsslag steeg en daarna de angst toenam.
41
Determinantiecoefficient
= r2 Het percentage van overlap tussen twee variabelen. VB: tandplaque en IQ hebben overlap van 16%
42
BIj welke data is een kruistabel mogelijk?
Ratio of interval bij (continue data)
43
ARR
Absolute risicoreductie Geeft aan hoeveel minder risico een individu loopt op een slechte uitkomst wanneer hij wel of niet wordt blootgesteld aan een bepaalde factor of behandeling
44
RR
relatief risico | Geeft verband weer tussen een bepaalde factor ( of R en de uitkomst
45
RRR
relatief risicoreductie | Een maat voor risicodaling
46
Odds ratio
meest gebruikte associatiemaat om het verschil in risico te bekijken. Odds = verhouding tussen wel en niet voorkomen van ongunstige uitkomst in een groep. Odds ratio: verhouding van de twee odds die binnen twee groepen worden berekend
47
Odds ratio > 1
positieve associatie
48
Odds ratio = 1
geen associatie
49
Odds ratio = <1
negatieve associatie
50
RR berekenen
AR1 / AR2
51
Waarom keuzen RR beter dan OR
RR staat hoger aangeschreven, niet altijd mogelijk
52
Bij welk soort onderzoek gebruik je RR?
Prospectieve rial, mogelijkheid om een absolute kans uit te rekenen op het optreden van een bepaalde uitkomst.
53
Bij welk soort onderzoek gebruik je OR?
Case control/ patientencontrol of retrospectief onderzoek. Men kijkt vanuit retrospectief vanuit een groep cases naar het effect van een parameter of interventie in vergelijking met een groep van controles.
54
Sensitiviteit
terecht positieve uitslagen / terecht positieve uitslagen - fout negatieve uitslagen x 100%
55
Fout negatieve uitslagen
Stel persoon heeft de aandoening, maar de test geeft aan dat de persoon de aandoening niet heeft
56
terecht positieve uitslagen
het percentage personen dat de aandoening heeft waarbij de hierop gerichte test ook aangeeft dat de personen de aandoening heeft
57
ROAG
revised oral assessment guide
58
Welke 2 mogelijkheden zijn er bij test positief?
als de aandoening wel aanwezig is = Terecht positieve uitslagen Als de aandoening niet aanwezig is = fout positieve uitslagen
59
Welke 2 mogelijkheden zijn er bij test negatief?
Als de aandoening aanwezig is = Fout negatieve uitslagen | Als de aandoening afwezig is = Terecht negatieve uitslagen.
60
PVW
positief voorspellende waarde | Het percentage positieve testen waarbij de geteste personen de aandoening ook daadwerkelijk hebben.
61
Hoe berekenen PVW?
terecht positieve uitslagen / terecht positieve uitslagen + fout positieve uitslagen x 100%
62
NVW
negatief voorspellende waarde | Het percentage negatieve testen waarbij de getesen personen de aandoening ook daadwerkelijk niet hebben
63
Hoe berekenen van NVW?
terecht negatieve uitslagen / terecht negatieve uitslagen - fout negatieve uitslagen x 100%
64
Weergave van de verdeling van 1 variabele:
Discrete data --> staafdiagram Continue data --> histogram Andere: cirkeldiagram , boxplot
65
Weergaven van de verdeling van 2 variabele of 2 metingen:
Samenhang: scatterplot, bland altman plot (ratio, interval) Kruistabel (nominale, ordinale data) Naast elkaar gezet in multiboxplot of multiplot