Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

fundamenteel onderzoek

A

ontwikkelen en toetsen van theorieen voor kennisproblemen

genereren van nieuwe kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

praktijkgericht onderzoek

A

ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van oplossingen voor praktijkproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken van een onderzoek (3)

A

controleerbaar
generaliseerbaar
systematisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gerandomiseerd

A

op willekeurige wijze bijvoorbeeld door loting, samenstellen van onderzoeksgroepen, die vervolgens aan verschillende behandelingen of proefomstandigheden worden blootgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gecontroleerd

A

bij een interventie wordt de onderzoeksgroep verdeeld in een controle groep en een interventiegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Placebo-gecontroleerd

A

vergelijkend onderzoek waarbij een van de twee behandelingen zonder effect is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Placebo

A

een geneesmiddel of aangeprezen middel dat geen werkzame bestanddelen bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nocebo effect

A

negatief verwachtingseffect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vb van nocebo

A

krantenbericht: coca cola maakt ziek. Mensen werden daadwerkelijk ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dubbel blind

A

de proefpersoon en de onderzoeker weet niet wie in welke groep zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Generaliseerbaar

A

het gevonden resultaat moet iets kunnen zeggen over de volledige populatie waarin je je onderzoek hebt uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In vitro en proefdierenonderzoek

A

laagste treden van bewijs

relatief lage kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ideeen, meningen, theorieen

A

derde trede van onder

Meningen: subjectief en niet intrinsiek verifeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Case reports

A

beschrijving van een individuele casus

Brengt nieuwe zeldzame aandoening of bijwerking aan licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Case series

A

beschrijving van een aantal gelijksoortige casussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Case control studies

A

vergelijking met controle groep die zoveel mogelijk lijkt op patienten

17
Q

cross-sectioneel

A

transversaal
data worden op één moment in de tijd verzameld
Snel en makkelijk uitvoerbaar

18
Q

cohortstudie (3)

A

longitudinale
prospectief
retrospectief

19
Q

prospectief

A

data worden actief verkregen in de tijd, personen worden opgevolgd in de tijd

20
Q

retrospectief

A

teruggegaan in de tijd om data te verzamelen die in het verleden verkregen zijn

21
Q

RCT

A

randomised controled trial

22
Q

Systematic revieuw

A

uigebried overzicht van kwalitatief hoogwaardige onderzoeken

23
Q

Meta analyse

A

statische procedure die data uit verschillende studies combineert

24
Q

Beperkingen in een onderzoek

A

Tijd
Etische limieten
Geld

25
Q

Onderzoekscyclus (9)

A

1) waarnemingen van een klinisch probleem
2) literatuuronderzoek
3) onderzoeksvraag
4) vormen van een hypothese
5) onderzoeksopzet
6) operationaliseren
7) toetsingsfase en resultaten
8) evaluatiefase
9) rapportage

26
Q

Onderzoeksvraag

A

Met PICO

Met SMART

27
Q

Nulhypothese

A

geen verschil of effect

28
Q

Deductie

A

het afleiden van een hypothese uit de theorie.

29
Q

Empirisch onderzoeken

A

toetsen van hypothesen dmv een experiment of waarnemingen in de praktijk

30
Q

Inductief onderzoek

A

doe je meestal als je onderzoek over de toekomst gaat of als er weinig literatuur te vinden is

31
Q

Inductief redeneren

A

Obseratie –> dataverzameling –> mogelijke hypothese –> generalisatie

32
Q

Deductief redeneren

A

Generalisatie –> hypothese –> observatie –> bevestigen of ontkrachten

33
Q

Variabele

A

elk meetbaar gegeven

34
Q

OV

A

onafhankelijke variabele
veroorzaakt verandering
voorspeller/predictor
Verwacht dat het een invloed heeft op een andere variabele

35
Q

AV

A

afhankelijke variabele
verandert onder invloed van de OV
Uitkomstvariabele, wat je gaat meten

36
Q

Intermedierende variabele

A

bevindt zich tussen OV en AV en heeft een effect op de afhankelijke variabele

37
Q

Intervenierende variabele

A

een variabele dat het verband tussen de OV en AV beïnvloed maar niet wordt gemeten

38
Q

Confounder

A

variabelen die een invloed hebben op de onafhankelijke of de afhankelijke variabelen