Hoofdstuk 6 Flashcards
1
Q
Romanus
A
- Romein 2. Romeins
2
Q
cum + abl
A
met
3
Q
subito (bijw)
A
plotseling
4
Q
cum (voegwoord)
A
- toen 2. wanneer
5
Q
ubi?
A
waar?
6
Q
pugno (pugnare)
A
vechten
7
Q
petivi
A
perf. van peto (petere)
8
Q
peto (petere)
A
- streven naar, proberen te bereiken 2. vragen 3. gaan naar, afgaan op
9
Q
pugna
A
gevecht
10
Q
cecidi
A
perf. van cado (cadere)
11
Q
cado (cadere)
A
vallen, sneuvelen
12
Q
interfeci
A
perf. van interficio (interficere)
13
Q
superbus, -a, -um
A
trots, hoogmoedig
14
Q
castra (o. mv)
A
legerkamp
15
Q
arma (o. mv)
A
wapens
16
Q
dignus, -a, -um + abl
A
waard, waardig
17
Q
sine + abl
A
zonder