Hoofdstuk 5 Flashcards
1
Q
sol, solis
A
zon
2
Q
aureus, -a, -um
A
gouden, van goud
3
Q
argentum
A
zilver
4
Q
tum (bijw)
A
dan, toen
5
Q
intro (intrare)
A
binnenkomen, binnengaan
6
Q
altus, -a, -um
A
- hoog 2. diep
7
Q
puer, pueri
A
jongen
8
Q
cognovi
A
perf. van cognosco (cognoscere)
9
Q
cognosco (cognoscere)
A
leren kennen, vernemen
10
Q
dixi
A
perf.. van dico (dicere)
11
Q
veni
A
perf. van venio (venire)
12
Q
gaudeo (gaudere)
A
- blij zijn 2. zich verheugen (over)
13
Q
respondi
A
perf. van respondeo (respondere)
14
Q
quod
A
omdat
15
Q
certus, -a, -um
A
zeker
16
Q
cingo (cingere)
A
omringen
17
Q
deposui
A
perf. van depono (deponere)
18
Q
depono (deponere)
A
neerleggen, afleggen
19
Q
accedo (accedere)
A
naderen, (erbij) komen, ernaar toe gaan
20
Q
iussi
A
perf. van iubeo (iubere)
21
Q
ait
A
- (hij/zij/het) zegt, beweert 2. (hij/zij/het) zei, beweerde
22
Q
dubito (dubitare)
A
- twijfelen 2. aarzelen
23
Q
tibi (dat)
A
(aan/voor) jou
24
Q
sic
A
zo
25
iam
al, reeds
26
ad + acc
naar bij tot
27
duxi
perf. van duco (ducere)
28
duco (ducere)
leiden, brengen
29
quattuor
vier
30
equus
paard
31
cito (bijw)
snel
32
iunxi
perf. van iungo (iungere)
33
iungo (iungere)
verbinden
34
imposui
perf. van impono (imponere)
35
impono (imponere) + dat
leggen op, plaatsen op
36
cepi
perf. van capio (capere)
37
ideo
daarom
38
flecto (flectere)
buigen, veranderen
39
ut
1. zodra 2. zoals
40
sufficio (sufficere)
voldoende zijn
41
denique
tenslotte
42
invitus, -a, -um
niet willend, onvrijwillig, tegen de wil van
43
aperui
perf. van aperio (aperire)
44
aperio (aperire)
openen
45
fui
perf. van sum (esse)
46
potui
perf. van possum (posse)
47
missi
perf. van mitto (mittere)