Hoofdstuk 2 Flashcards
1
Q
mirus, -a, -um
A
wonderbaarlijk, schitterend
2
Q
donum
A
geschenk
3
Q
accipit
A
(hij/zij/het) ontvangt, krijgt
4
Q
amat
A
(hij/zij/het) houdt van, bemint
5
Q
rex, regem (acc)
A
koning
6
Q
laetus, -a, -um
A
blij, vrolijk, opgewekt
7
Q
est
A
(hij/zij/het) is
8
Q
et
A
- en 2. ook
9
Q
per + acc
A
- door … heen 2. gedurende
10
Q
regia
A
paleis
11
Q
currit
A
(hij/zij/het) rent
12
Q
nunc
A
nu
13
Q
mensa
A
tafel
14
Q
tangit
A
(hij/zij/het) raakt aan
15
Q
quoque
A
ook