Hoofdstuk 5 - Paragraaf 5.1 T/m 5.3 Flashcards
Wat is ‘sensation’?
Het detecteren van fysieke prikkels en de overdracht van deze informatie naar de hersenen.
(Het zien van groen licht bij het stoplicht)
Wat is ‘perception’?
De verwerking, organisatie en interpretatie van sensorische signalen in de hersenen.
(De verwerking van het groene licht, dit betekent ik mag gaan)
Wat is ‘bottom-up processing’?
Perceptie gebaseerd op de fysieke kenmerken van de stimulus.
(Als je elk puzzelstukje één voor één bekijkt en aan elkaar maakt om het plaatje compleet te maken)
Wat is ‘top-down processing’?
De interpretatie van zintuigelijke informatie op basis van kennis, verwachtingen en ervaringen uit het verleden.
(Als je weet hoe de puzzel eruit moet komen te zien, en daar de stukjes bij zoekt die passen bij het plaatje in je hoofd)
Wat is ‘transduction’?
Het proces waarbij zintuigelijke stimuli worden omgezet in neurale signalen die de hersenen kunnen interpreteren.
(Het brein kan geen hitte voelen, dus al je een hete pan aanraakt moet dit eerst vertaalt worden naar signalen die het brein begrijpt. Deze vertaling heet transduction)
Wat zijn ‘sensory receptors’?
Gespecialiseerde cellen voor je zintuigen.
Wat is ‘qualitative information’?
De meest basale eigenschappen van een stimulus.
(Verschil tussen zout en zoet)
Wat is ‘quantitative information’?
De mate of omvang van de eigenschappen van een stimuli.
(Hoe zout of zoet iets is)
Wat hebben Ernst Weber en Gustav Fechner ontwikkeld?
‘Psychophysics’, onze psychologische ervaring met fysieke stimuli.
Wat is de ‘absolute threshold’?
De minimale intensiteit van een stimulatie, die nodig is om de helft van de tijd een sensatie te detecteren.
(Het aller zachtste geluid dat je kan horen als iemand in een andere ruimte op een muur tikt)
Wat is de ‘difference threshold’?
De minimale hoeveelheid verandering die nodig is om een verschil tussen twee stimuli te detecteren.
(Als je het verschil voelt tussen een zware en lichte zak aardappelen)
Wat is de kern van ‘Weber’s law’?
Hoe intenser de stimuli, hoe groter de verandering die je nodig hebt om op te merken.
(Als je uit een zak met 3 snoepjes een snoepje haalt, voel je snel een verandering in gewicht. Wanneer je een zak met 6 kilo snoep hebt, moet je er meer dan een snoepje uithalen wil je verschil voelen)
Wat is de ‘signal detection theory (SDT)’?
Een waarnemingstheorie gebaseerd op het idee dat de detectie van een stimulus een oordeel vereist: het is geen alles of niets proces.
(Radioloog is opzoek naar kankerplekjes, het oordeel kan gekleurd worden door de achtergrond info over de patiënt)
Wat is ‘sensory adaptation’?
Een afname van de gevoeligheid voor een constant stimulatieniveau.
(Iemand die een hond heeft is gewend aan de geur thuis, jij na een tijdje ook)
Wat is ‘synesthesia’?
Wanneer een visueel beeld andere zintuigen triggert.
(Kleuren hebben smaak, vormen hebben geur etc.)