Hoofdstuk 3 - Paragraaf 3.3 T/m 3.4 Flashcards

1
Q

Wat is de ‘presynaptic neuron’?

A

De neuron die het signaal verzendt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de ‘postsynaptic neuron’?

A

Het neuron dat het signaal ontvangt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn ‘neurotransmitters’?

A

Chemische stoffen die signalen van het ene neuron naar het andere overbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 7 veelvoorkomende neurotransmitter zijn er?

A
  1. Acetylcholine
  2. Norepinephrine/noradrealine
  3. Serotonin
  4. Dopamine
  5. GABA (gamma-aminobutyric acid)
  6. Glutamate
  7. Endorphins
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘acetylcholine’?

A

Zorgt voor: motorische controle over spieren, leren, geheugen, slapen en dromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘norepinephrine/noradrealine’?

A

Zorgt voor: opwinding, waakzaamheid en aandacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘serotonin’?

A

Zorgt voor: emotionele toestanden, impulsiviteit en dromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘dopamine’?

A

Zorgt voor: beloning, motivatie en motorische controle over vrijwillige bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘GABA (gamma-aminobutyric acid)’?

A

Zorgt voor: remming van actiepotentialen en vermindering van angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘glutamate’?

A

Zorgt voor: verbetering van actiepotentialen, leren en geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet de neurotransmitter ‘endorphins’?

A

Zorgt voor: pijnvermindering en beloning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke gebeurtenissen zorgen dat de invloed van neurotransmitters in de synaps beëindigd wordt?

A
  • Reuptake/heropname
  • Enzyme deactivation
  • Autoreception
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ‘reuptake/heropname’?

A

Het proces waarbij een neurotransmitter wordt teruggenomen naar de presynaptische terminale knoppen, waardoor de activiteit ervan stopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is ‘enzyme deactivation’?

A

Wanneer een enzym een neurotransmitter in de synaps vernietigt .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is ‘autoreception’?

A

Wanneer neurotransmitters zich binden met receptoren op het presynaptische neuron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn ‘agonisten’?

A

Geneesmiddelen en gifstoffen die acties van neurotransmitters versterken.

17
Q

Wat zijn ‘antagonisten’?

A

Geneesmiddelen en gifstoffen die acties van neurotransmitters belemmeren.

18
Q

Wat is ‘phrenology’?

A

Het zorgvuldig voelen aan een schedel zodat men de persoonlijkheid van iemand kan beschrijven. Hoe groter een bult in de schedel was, hoe groter dat gebied van de hersenen zou zijn.

  • Franz Gall & Johann Spurzheim
19
Q

Wat is ‘Broca’s area’?

A

Een klein deel van het linker frontale gebied van de hersenen, cruciaal voor de productie van taal.

20
Q

Wat is ‘brain lesion methodology’?

A

Het onderzoek naar hersenletsel waarbij er in een specifiek gedeelte van de hersenen een beschadiging is, en in andere gebieden niet. Deze onderzoeksmethode is belangrijk om functies van hersengebieden te ontdekken.

21
Q

Wat is een ‘electroencephalography (EEG)’?

A

Een methode waarbij kleine elektroden op de hoofdhuid worden geplaatst, die de elektrische activiteit in de hersenen meet.

Voordeel: verschillende gedragingen voorspellen verschillende en voorspelbare EEG-patronen.
Nadeel: zijn vaak onnauwkeurig omdat ze alle hersenactiviteit meten.

22
Q

Wat is een ‘event-related potential (ERP)’?

A

Door veel onderzoeken met één persoon doen, kun je patronen achterhalen die verband houden met specifieke gebeurtenissen.

23
Q

Welke methoden worden gebruikt om lokale veranderingen in hersenactiviteit, tijdens psychologische taken te meten?

A
  • Positron emission tomography (PET)
  • Functional magnetic resonance imaging (fMRI)
  • Magnetic resonance imaging (MRI)
24
Q

Wat doet een ‘positron emission tomography (PET)’?

A

Er wordt een radioactieve stof in de bloedbaan gespoten, waarbij de PET-scan de meest actieve hersengebieden vind.
Het verhoogde radioactieve materiaal zorgt dat de meest actieve gebieden meer straling uitzenden, die buiten het lichaam kan worden gedetecteerd.

Nadeel: er moet dus een radioactieve stof in het lichaam worden geïnjecteerd.

25
Q

Wat doet een ‘magnetic resonance imaging (MRI)’?

A

Een magnetisch veld verstoort de magnetische krachten rond het lichaam, waardoor de oriëntatie van de gepolariseerde ionen verandert. Energie komt vrij uit weefsels, die door de scanner wordt gemeten. Dit wordt vervolgens in een foto weergegeven.

26
Q

Wat doet een ‘functional magnetic resonance imaging (fMRI)’?

A

Een beeldvormingstechniek die wordt gebruikt om veranderingen in de activiteit van het werkende brein te onderzoeken door veranderingen in het zuurstofniveau uit het bloed te meten.

Nadeel: we weten bij fMRI niet of elk hersengebied noodzakelijk is voor die specifieke taak.

27
Q

Wat is ‘transcranial magnetic stimulation (TMS)’?

A

Het gebruik van sterke magneten om de normale hersenactiviteit kortstondig te onderbreken als een manier om hersengebieden te bestuderen.