Hoofdstuk 5 Flashcards

1
Q

attitude

A

evaluatie die mensen toepassen op alle aspecten van de sociale wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociale normen

A

verwachtingen van hoe mensen zich gedragen in specifieke contexten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociaal leren

A

proces waarin we nieuwe informatie, vormen van gedrag en attitudes verkrijgen van andere personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Manieren van sociaal leren

A
  • klassiek conditioneren
  • instrumenteel conditioneren
  • observationeel leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

third person effect

A

overschatten van de impact van media op anderen en onderschatten van de impact op jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sociaal vergelijken

A

onszelf vergelijken met anderen om te kijken of onze blik op de realiteit correct is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mere exposure

A

het nét zien van een object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functies van attitudes

A
  • kennis
  • identiteit
  • eigenwaarde
  • egodefensief
  • indruk motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pluralistische onwetendheid

A

een bepaalde attitude aannemen omdat je denkt dat een ander die ook heeft, ook als dit helemaal niet zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

theory of reasoned action

A

bepalen of we ons op een bepaalde manier gaan gedragen, 2 factoren:

  1. Wat vind ik er zelf van?
  2. Wat denk je dat anderen er van vinden?
  3. In hoeverre ben ik geschikt om dit gedrag uit te voeren?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Attitude to behavior process model

A

bepaalde gebeurtenissen halen niet alleen onze attitudes naar boven, maar ook onze notie van de geschikte normen van een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dingen die succes van een overtuiging bepalen:

A
  • geloofwaardigheid van de brenger
  • aantrekkelijkheid van de overbrenger
  • subtiel = beter
  • met afleiding grotere kans op succes
  • niet recht tegen iemand in gaan, beide kanten van het verhaal toelichten
  • jonge mensen zijn makkelijker te overtuigen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 manieren waarop we te overtuigen zijn

A
  1. systematische verwerking = zorgvuldig nadenken over de boodschap
  2. heuristieke verwerking = vuistregels toepassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

elaboration likelihood model

A

het feit dat er 2 manieren zijn waarop wij te overtuigen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verzetten tegen overtuiging `

A
  • reactance = negatieve reactie geven
  • forewarning = van te voren het doel weten
  • selective avoidance = aandacht afwenden als het over het onderwerp gaat
  • tegenargument verzinnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cognitieve dissonantie

A

wat je voelt als je inconsistent bent met je attitudes