Hoofdstuk 3 Hoe zitten mediaproducten in elkaar? Flashcards

1
Q

narratologie

A

studie naar het maken van verhalen

latijns: narrare= vertellen
logia = bestuderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

twee stromingen binnen de narratologie

A
  • bestuderen de manier waarop verhalen in elkaar zitten

- bestuderen manier van vertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dramaturgie

A

leer vd werking vh verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

essentie van narratologie en dramaturgie

A

publiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Frank Capra

A

Drama is when the audience cries

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oorsprong narratologie

A

Griekenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aristoteles

A

analyseerde de verschillen en overeenkomsten.
Elk verhaal opgebouwd uit 3 delen: begin midden eind
Allen hebben een eigen functie die onmisbaar is voor het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klassieke drie-aktenstructuur

A

Eerste akte (set up/plotpoint)

  • normale situatie hoofdpersoon
  • omslagpunt ‘Plotpoint’

Middenakte (confrontatie/plotpoint 2)
- plotpoint, het ziet er slecht uit voor de hoofdpersoon

Derde akte
- hoofdpersoon herpakt zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

archetypen van

A

Joseph Campbell (narratoloog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Joseph Campbell

A
  • elke akte bestaat uit 16 stappen

- archetypen (theorie Carl Jung)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

archetypen zijn

A

soorten personages die een bepaald type mens vertegenwoordigen
vb mentor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

causaal verband

A

wanneer een gebeurtenis logisch op een andere gebeurtenis volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarom causaal verband

A

verhaal komt het sterkst op je publiek over als alle gebeurtenissen met elkaar verbonden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

deus ex machina

A

gebeurtenissen in een verhaal zijn onwillekeurig en er is sprake van een onverdiende oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sandbox games

A

spelen waarin je als speler alle vrijheid hebt. vb sims

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

non lineaire verhalen

A

cyclisch

  • een eind is slechts een begin van een volgende fase
  • karma reincarnatie
  • meer dan 1 hoofdpersoon
  • non-lineair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lineaire verhalen

A

gebeurtenissen volgen elkaar in chronologische volgorde op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

non-lineair

A

gebeurtenissen zijn op een andere manier gerangschikt.

Schematische weergave van die vertelvorm is geen rechte lijn, maar een cirkel zonder duidelijk aanwijsbaar begin of eind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Varianten non-lineaire films

A
  • Flashback
    Flashback? verhaal is dan niet 100% lineair.
  • Andersom
    bv detective
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

suggestie van verhalendheid

A

wanneer we weinig echt verhaal voorgeschoteld krijgen, richten we ons op de kleine suggesties van verhalendheid.
Vooroordelen / zelf verhaal maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een verhaal moet verhalendheid hebben

A

logo is geen verhaal

Kunstzinnige bouwwerken, schilderijen, foto’s etc wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Beeldtaal

A

welk beeld geef je mensen van jezelf of je bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Symbolen

A

kunnen vaak sneller een verhaal vertellen dan met woorden zou doen. bv trouwring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

in griekse oudheid toneelstukken in 2 genres

A

komedie

tragedie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

in film heten alle fictieproducties

A

drama om onderscheid te maken met documentaire en reportage

26
Q

Documentaire

A

gebeurtenissen die echt zijn gebeurd

27
Q

verschil reportage documentaire

A

reportage: maker geeft geen persoonlijke kijk op het verhaal en beeldstijl (geen filters).
documentaire: is een kunstvorm waarbij de signatuur van de maker centraal staat

28
Q

Fictie

A

geen gebeurtenis of nieuwsfeit

29
Q

Gedramatiseerd

A

Groot deel is waar, maar gedramatiseerd om interessanter te maken

30
Q

Tweedelingen klassieke genre

A

komedie / tragedie

31
Q

Tweedeling modern genre

A

fictie / non fictie

32
Q

Funtie genres

A

publiek hint geen wat ‘ie kan verwachten

33
Q

genres zijn mediumoverstijgend =

A
  • zijn niet gebonden aan 1 bepaald medium

vb horror is een genre, maar er zijn boeken van, films, games etc

34
Q

Conventies

A

typische ingredienten die je in een verhaal verwacht.

  • conventie betekent afspraak/overeenkomst
  • elk genre heeft eigen conventies
  • elk medium heeft conventies
35
Q

Voordelen conventies

A
  • publiek wat hij kan verwachten

- makers weten wat het publiek verwacht (inspelen)

36
Q

Nadelen conventies

A
  • maker voelen verplichting aan verwachting te voldoen
37
Q

Esthetiek

A

heeft te maken met vorm/uiterlijk

schoonheidsleer

38
Q

Kenmerk esthetiek

A
  • in aan verandering onderhevig
  • worden door verschillende mensen anders bekeken
  • kunnen met diverse middelen beinvloed worden
39
Q

Revival / retro

A

opleving van een ideaal dat eerder in de mode was

40
Q

Verschil recensent / consument

A
  • recensent recenseert voor zijn werk

- referentiekader: recensent objectief

41
Q

Variaties om iets in beeld te brengen

A
  • close up
  • mid-shot / medium shot: van navel tot kruin in beeld
  • long shot: van top tot teen
  • establishing shots: van hele gebouwen/lacaties. Draait om locatie
42
Q

Elementen om iets in beeld te brengen

A
  • kadrering
  • materiaal
  • toepassing materiaal
43
Q

kadrering

A

welke compositie maak je binnen de randen vh beeld (filmshot/foto/toneel)

44
Q

Visueel ontwerp

Rekening houden met 3 niveaus

A
  1. wie zijn de gebruikers vh product
  2. wat zijn de wensen vd opdrachtgever
  3. gebruiksgemak
45
Q

doel causale verbanden

A

boeien meer dan toen en toen

46
Q

Verhalen op 3 niveaus vertellen

A
  1. aflevering
  2. seizoen
  3. serie
47
Q

symbolen zijn symbolen geworden omdat

A

er een bepaalde betekenis aan wordt gegeven

48
Q

Verschil genre / format

A

met format kan je geld verdienen, met genres en conventies niet

49
Q

esthetiek

A

is de studie naar schoonheid

50
Q

drie akten in verband met causaal verband

A

drie aktenstructuur verbindt de handelingen met elkaar in een causaal verband en creeert zo een spanningsboog

51
Q

plotpoint is

A

een omslagpunt

52
Q

functie archetypen

A

vertegenwoordigen bepaalde rollen

53
Q

Doel van verhalen

A

als verteller heb je een publiek, het doel is het publiek raken. Door de verhaalvorm en de emotie die je daarmee oproept beklijft de boodschap beter

54
Q

werken de makers van een tv serie met een 3 aktenstructuur?

A
  • 3 aktenstructuur van oorsprong een theorie om 1 verhaal mee op te bouwen.
  • tv serie bestaat uit meerdere series
  • kan toegepast worden per aflevering zodat deze een begin, midden en einde heeft
  • seizoen kan ook opgebouwd zijn volgens deze structuur
55
Q

wat is een non-lineair verhaal

A
  • niet rechtlijnig verhaal

- zijn bv niet in chronologische volgorde

56
Q

suggestie van verhalendheid

A

verteller brengt geen compleet verhaal over maar geeft aanzetten. De toehoorder vult zelf in het hoofd de rest aan.

57
Q

voor wie komt suggestie van verhalendheid goed van pas?

A

politici bij gevoelige onderwerpen

58
Q

Wat is een symbool?

A

afbeelding, woord, voorwerp, persoon waaraan een bepaalde diepere betekenis is toegekend. vb eiffeltoren voor Parijs.

59
Q

waaraan is een vormgever aan gebonden bij het ontwikkelen van een visueel ontwerp?

A

Is het beeld een goede afspiegeling van de identiteit aan hetgeen ik wil verbeelden?
Geeft het de juiste sfeer?
Waar dient de afbeelding voor?
Wat voor associaties roept mijn beeld op?

60
Q

Functie genres?

A

Roepen verwachtingen bij het publiek.
Komedie lachten
Tragedie huilen
Fictie of non-fictie

61
Q

Voorbeelden conventies

A

Er was eens..

Cuts in een film

62
Q

Nadeel conventies

A

kan als beperkend ervaren worden