Hoofdstuk 2B - Proteïnen (Biochemie van proteïnen) Flashcards

1
Q

Andere toepassingen van proteinen

A

Transport van specifieke moleculen, structuur en stevigheid, immunologische bescherming, geleiding zenuwpulsen, controle celgroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn proteinen?

A

Lineaire polymeren bestaande uit 20 aminozuren (essentieel en non essentieel) waarvan de volgorde wordt bepaald door het gen dat ze codeert. De lineaire structuur vouwt zich op tot een 3D-structuur wanneer het proteïne gevormd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functionele groepen

A

Proteïnen bevatten een groot aantal van deze groepen (thiol, thioether, amiden, carboxyl en basische groepen). Dit zorgt voor een bepaalde specificiteit voor bepaalde functies van proteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Complexen

A

Proteïnen kunnen reageren met elkaar en andere moleculen om complexen te vormen. Hierdoor kunnen ze functies uitoefenen die ze apart niet zouden kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stevigheid

A

Dit kan sterk verschillen van proteïne tot proteïne. Ook hier is het afhankelijk van de functie. Bv. wanneer veerkracht nodig is, of wanneer we net geen vervorming willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aminozuren

A

Bouwstenen van proteïnen Bestaande uit een centraal C-atoom met een aminogroep (amino-) en een carboxylgroep (-zuur). Verder is er nog een H en een R-groep. Deze organische groep is verantwoordelijk voor de 20 aminozuren. Hier heeft men ook enantiomeren (D- en L-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zwitterionen

A

AZ vormen meestal bij neutrale pH in oplossing ionen. Deze heten Zwitterionen. Dit is de dipolaire vorm (met (NH3)+ en COO-) vandaar de naam dipolair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oplossing in niet neutrale pH

A

Voor lage PH zijn beide groepen geprotoneerd: (NH3)+ en COOH).
Verhoging van pH zorgt voor de dipolaire vorm (COOH deprotoneert tot COO- als eerste).
Boven pH 9 zal de NH2 groep een proton afgeven (dus NH3+ deprotoneerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gevolg verschillende R-ketens

A

Variatie in grootte, vorm, lading, vorming H-bruggen/geen H-bruggen, hydrofoob/-fiel karakter en reactiviteit. De R-keten bepaald de pKa waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Herkennen dat een structuur een aminozuur is of niet. (niet kunnen tekenen)

A

//

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 letterige afkorting kunnen geven vanuit de naam.

A
Alanine - Ala
Arginine - Arg
Asparagine - Asn !
Aspartaat/asparginezuur - Asp
Cysteine - Cys
Glutamine - Gln !
Glutamaat/glutaminezuur - Glu
Glycine - Gly
Histidine - His
Isoleucine - Ile
Leucine - Leu
Lysine - Lys
Methionine - Met
Phenylalanine - Phe
Proline - Pro
Serine - Ser
Threonine - Thr
Tryptofaan/-phan - Trp
Tyrosine - Tyr
Valine - Val
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Andere afkorting

A

1 letter (niet kennen), wel weten dat het vaak voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eigenschappen kunnen koppelen (basisch, zuur, polair, apolair)

A

OP DE R-GROEP:

  • Als het enkel uit CH bindingen bestaat is het apolair (met uitzondering van tryptophan die een 5 ring heeft met een NH in en methionine met een S ertussen).
  • Als het OH bevat is het polair.
  • Als het meer dan 1 NH bevat is het basisch
  • Als het een carboxylgroep bevat (aspartaat en glutamaat) dan is het zuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Peptidebinding

A

De binding tussen verschillende aminozuren ter vorming van een proteïne. Dit is de binding tussen de alfa-carbonylgroep (COO-) van het ene aminozuur en de alfa-aminogroep(NH3+) van het andere aminozuur
Hierbij splitst er 1 O af en 2 H’s ter vorming van water.
Dit is een evenwichtsreactie die voorkeurt heeft in de omgekeerde richting. Dus is er energie nodig om proteinen aan te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Peptide

A

Koppeling van een aantal aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Conventie voor peptiden -> leesrichting

A

Het aminouiteinde is het begin van de peptide, de carboxylgroep is het einde.

17
Q

algemene vorm peptide

A

RCH(NH3+)-CO-NH-R’CH-CO-NH-R’‘CH-CO-NH-R’'’CH- …

18
Q

Cross-linking in peptideketens

A

Soms vind cross-linking plaats (meest voorkomende is disulfide tussen 2 cysteine moleculen dmv oxidatie)

19
Q

Verschil peptiden en proteinen

A

peptiden zijn klein -> oligopeptiden zijn een 10tal az lang -> polypeptiden -> langer -> proteinen -> zeer lange opgerolde peptideketen.

20
Q

Secundaire structuren van proteïnen

A

alfa-helix en beta-plaat

21
Q

Alfa-helices

A

alfa helix: ten gevolge van lineaire opeenvolgingen zal door intramoleculaire interacties een bepaalde structuur vormen, deze wordt gestabiliseerd door H-bruggen. Ze zijn rechtsdraaiend omdat dit energetisch gunstiger blijkt te zijn (dit is van boven naar beneden in wijzerzin)

22
Q

Beta-plaat

A

NH en CO van het ene AZ-residu interageert met dat van een ander

23
Q

Tertiaire structuren van proteïnen

A

Naast de intramoleculaire interacties die de secundaire structuren vormen zijn er ook nog de Van der Waals krachten die bepalen. De tertiaire structuur is hoe de helices zich dan verder oriënteren.

24
Q

Kwaternaire structuren

A

Wanneer het proteïne bestaat uit meerdere subunits (meerdere peptideketens) vb. hemoglobine

25
Q

Denaturatie van proteinen

A

Terug lineair maken van het proteïnen (het weghalen van de secundaire en tertiaire structuur)