Hoofdstuk 1B: Koolhydraten Flashcards

1
Q

Wat zijn monosachariden?

A

De bouwstenen van koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit wat zijn monosachariden opgebouwd?

A

Aldehyden of ketonen met 2 of meer OH-groepen. Met 3 tot 9 koolstofatomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de benaming van xC monosachariden? (geef van 3C tot 6C)

A

3C - Triosen
4C - Tetrosen
5C - Pentosen
6C - Hexosen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het eenvoudigste monosacharide? Teken dit eventueel

A

Glyceraldehyde:

CH2OH – CHOH – COH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de algemene formule voor aldehyde, en voor ketonen?

A

Aldehyde: R–COH (teken dit)
Keton: R–COR’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn aldoses en wat zijn ketoses?

A

Aldoses: monosachariden met aldehydestructuur
Ketoses: monosachariden met ketonstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de formule van dihydroxyaceton?

A

CH2OH–CO–CH2OH (teken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom spreekt men van D-glyceraldehyde en L-glyceraldehyde?

A

Omdat het chirale C-atoom (het centrale atoom in dit geval) met 4 verschillende groepen verbonden is spreekt men van chiraliteit (zie organische chemie) Men kan dan 2 verschillende volgorden hebben: de OH kan rechts staan maar die kan ook links staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is algemeen de regel voor L- en D- benaming?

A

Als de CHO groep bovenaan staat: als de OH groep op het chirale C-atoom rechts staat (Dit is het onderste C-atoom dat 1 H en OH binding bevat), dan spreekt men van D- (Hulpmiddel D van “Droite”).
Als het aan de linkerkant staat spreekt men van L- (L van links)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Studeer de algemene vorm van een D- aldose, D-ketose, L- aldose en L- ketose

A

// (zie cursus of google)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn diastereoisomeren?

A

Stereoisomeren die geen spiegelbeeld zijn van elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een chiraal atoom?

A

Een atoom dat 4 verschillende groepen rond zich heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noemen we de vijfringen en zesringen waarin veel pentosen en hexosen in voorkomen?

A

Furanose en pyranose respectievelijk (afkomstig van furaan en pyraan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe gebeurt de ringvorming van de meeste 5C en 6C aldehyden en ketonen.

A

Het CHO of CR’O uiteinde reageert intramoleculair met een OH groep en vormt een ringstructuur waarin het CHO or CRO een H ontvangt van de OH groep en daarom zit er een O ingesloten in de ring. (Zie voorbeeld glucose en fructose in de cursus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe noemt men deze ringstructuren van aldehyden en ketonen in het algemeen structuren?

A

Hemiacetalen en hemiketalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef een voorbeeld van hemiacetalen en hemiketalen

A

alfa-D-glucopyranose (vaak alfa-glucose genoemd) en alfa-D-fructofuranose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom heeft glucose een alfa en een betavorm?

A

Na ringvorming is het C1 atoom asysmmetrisch geworden, dit betekent dat we 2 verschillende vormen hebben. Alfa heeft de OH bovenaan staan, dus aan de kant van de ingesloten O. Beta heeft de OH het verste van de ingesloten O staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Teken Glucose, fructose, galactose en ribose (deze moeten gekend zijn)

A

// (zie google)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noemt men de reactie die gebeurt wanneer er ringvorming optreedt?

A

Intramoleculaire nucleofiele additie (tussen de hydroxylgroep en de carbonylgroep; OH en CHO resp.)

20
Q

Teken fructopyranose en van fructofuranose

A

// (google)

21
Q

Hoe worden glucosebindingen gevormd?

A

Een glucosebinding wordt gevormd door eliminatie van water op de anomere groep (de chirale C): het ene molecule geeft de H uit de OH groep af, het andere geeft de hele OH groep. De 2 moleculen binden dan en delen de overgebleven O.

22
Q

Wat is een mutarotatie?

A

Mutarotatie is een verschijnsel dat optreedt als suikers opgelost worden in water.

23
Q

Wat zijn oligosachariden?

A

Sachariden die uit 2 tot een 10-tal monosachariden bestaan.

24
Q

Hoe noemen we sachariden die uit meer dan een 10-tal monosachariden bestaan?

A

polysachariden

25
Q

Wat zijn de 3 meest voorkomende disachariden? En geef eventueel een synoniem of triviaalnaam.

A

Sucrose (tafelsuiker/sacharose )
Lactose (melksuiker)
Maltose

26
Q

Wat is sucrose?

A

Een disacharide dat is opgebouwd uit alfa-glucose en beta-fructose met een 1-2 binding

27
Q

Wat is lactose?

A

Komt voor in melk, bestaat uit beta-galactose met een glycosidebinding met alfa-glucose. Het is via een 1-4 binding

28
Q

Wat is maltose?

A

2 alfa-glucosemoleculen aan elkaar via een alfa-1-4-verbinding. Deze worden vrijgezet na hydrolyse van zetmeel, maltose kan dan op zijn beurt gekatal

29
Q

Hoe noemt men een polymeer dat enkel bestaat uit 1 soort monosacharide? Wat is het meest voorkomende van dit soort polymeer in dierlijke cellen?

A

Een homopolymeer; glycogeen.

30
Q

Wat is glycogeen?

A

De stockageversie van glucose. Het is een zeer groot vertakt polymeer van alfa-1,4-glucosebindingen en alfa-1,6-vertakkingen ongeveer om de 10 glucosemoleculen.

31
Q

Wat is het verschil tussen amylopectine (in zetmeel) en glycogeen?

A

amylopectine heeft ongeveer elke heeft 30 glucosemoleculen een vertakking. Glycogeen heeft al een vertakking ongeveer elke 10 glucosemoleculen.

32
Q

Wat is de verzamelnaam voor homopolymeren die enkel uit glucose bestaan?

A

glucanen of glucosiden. Dit is analoog voor andere monomeren (naam -e + ide(n))

33
Q

Wat is cellulose?

A

Speelt een belangrijke structurele rol in planten. Het is een homopolymeer dat men terugvind in planten. Het bestaat uit beta-1,4-bindingen. Ze vormen lange, rechte ketens die aan elkaar hangen via H-bruggen.

34
Q

Waarom kunnen zoogdieren cellulose niet verteren, en hoe gebeurt het dan dat koeien toch gras kunnen verteren?

A

Het enzym cellulase wordt niet aangemaakt door zoogdieren. Daarom kunnen we ook niet leven op enkel ruw plantenmateriaal (vb. gras of hout). Koeien kunnen dit wel omdat ze micro-organismen in hun magen hebben die cellulase kunnen produceren.

35
Q

Wat zijn glucosaminoglycanen?

A

Ze zijn opgebouwd uit polymeren die
opgebouwd zijn uit disachariden die een aminosuiker bevatten (glucose-amine of
galactose-amine).
(enkel kunnen herkennen als een structuur gegeven wordt -> zie slide)

36
Q

Wat zijn proteoglycanen en wat is meestal hun functie?

A

Glycosaminoglycanen gebonden aan proteïne(n). Hun functie is vaak als smeermiddel of structurele rol in bindweefsels.

37
Q

Wat zijn glycoproteinen?

A

Koolhydraten gebonden aan proteïnen.

38
Q

Wat is proteine-glycolysatie en waar vind het plaats?

A

Het binden van oligosachariden aan proteinen via een O-atoom, Ser, Thr of een N-atoom. Dit gebeurt in het ER en nog extra koolhydraten kunnen worden toegevoegd in het Golgi complex.

39
Q

Wat zijn bloedgroepen?

A

glycoproteinen (soms gekoppel aan lipiden -> glycolipiden)

40
Q

Waarom zijn glycoproteinen zo belangrijk?

A

Bepaalde proteinen (lectinen) herkennen specifiek deze structuren en daarom

41
Q

In wat komen lectinen voor en wat doen ze eigenlijk?

A

Het zijn complexe proteinen die voorkomen in zowel planten/dieren als microorganismen. Ze maken interactie met koolhydraten op het celoppervlak. Ze helpen ook om cellen van het immuunsysteem bij wonden of ontstekingen te krijgen

42
Q

Wat zijn C-type lectinen?

A

Deze zijn afhankelijk van calcium

43
Q

Wat zijn selectinen

A

een deel van de C-lectinen. Er zijn L,E en P selectinen (wand van Lymfevaten; op het Endothelium; op bloedPlaatjes

44
Q

Hoe kunnen monosachariden en sommige disachariden geoxideerd worden? (hoe zijn ze dus een reducerend reagens?)

A

De carbonylgroep kan worden omgezet in een carboxylgroep.

45
Q

Waarom doen polysachariden geen redoxreacties?

A

Er is (/zijn) maar 1 of 2 uiteinde(n) die/(dat) geoxideerd kan worden en dus en hun aandeel is te klein. Dus het gebeurt zelden tot nooit

46
Q

Wat zijn andere toepassingen van koolhydraten?

A

emulsiestabilisatoren en verdikkingsmiddel: vb
- alginaten
- gommen
- inuline uit chicoreiwortel voor (niet-)voedingstoepassingen
- dextranen
- xanthaangom
Deze kan men uit bepaalde planten of micro-organismen halen. Elk met zijn eigen voor-en-nadelen.