Hoofdstuk 2 - Theoretische perspectieven en onderzoek Flashcards

1
Q

Wat betekend het begrip ‘‘theorie’’?

A

Dit is een verklaring of voorspelling ten aanzien van een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties tussen een reeks feiten of principes te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt het psychodynamisch perspectief in?

A

Dit is een benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt de psychoanalytische theorie in?

A

Dit is de theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de drie verschillende aspecten van een persoonlijkheid?

A
  • Id
  • Ego
  • Superego
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekend het id (persoonlijkheid)?

A

Het id is het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit het genotsprincipe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekend het ego (persoonlijkheid)?

A

Het ego is het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanui het realiteitsprincipe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekend het superego (persoonlijkheid)?

A

Het superego is het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheidt maakt tussen goed en kwaad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de psychoseksuele ontwikkeling?

A

Dit zijn de vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekend fixatie (Freud)?

A

Fixatie is het gedrag wat ontstaat nadat een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekend psychsociale ontwikkeling?

A

Dit zijn de ontwikkelingen van de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het behavioristisch perspectief?

A

Dit is de benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekend stimulus-respons-leren?

A

Dit zijn vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals klassieke en operante conditionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekend klassieke conditionering?

A

Dit is een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekend operant conditioneren?

A

Dit is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt, afhankelijk van de associatie met positieve of negatieve consequenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt gedragsmodificatie in?

A

Dit is een op het behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke vier stappen voltrekt sociaal-cognitief leren?

A
  1. Aandacht: je neemt het gedrag van het model waar.
  2. Retentie: je kunt je het gedrag op later tijdstip nog herinneren.
  3. Reproductie: je kunt het gedrag dat je eerder hebt gezien reproduceren.
  4. Motivatie: je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren, doordat je ziet dat het iets oplevert of omdat je opkijkt tegen het model.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt de sociaal-cognitieve leertheorie in?

A

Dit is een benadering in de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van een andere persoon (een model) te observeren en na te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarop werd de eerste generatie van gedragstherapie gebaseerd?

A

Leren was enkel een kwestie van externe stimuli en responsen, waarbij waarneembare kenmerken van de omgeving de enige belangrijke factoren zijn. Mensen werden beschouwt als ‘‘blackboxes’’; wat daarbinnen gebeurt is niet waarneembaar en dus geen object van studie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt het cognitief perspectief in?

A

Dit is de benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat betekend assimilatie (adaptie volgens Paiget)?

A

Dit is het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat betekend accommodatie (adaptie volgens Paiget)?

A

Dit is het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat houdt de informatie verwerkingstheorie in?

A

Dit is een benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe heten de theorieën die voortbouwen op Piagets onderzoek?

A

Deze staan bekend als de neopiagetiaanse theorieën.

24
Q

Wat houdt de cognitieve neurowetenschap in?

A

Dit is de benadering van de cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van hersenprocessen op cognitieve activiteit. Er wordt geprobeerd locaties en functies binnen de hersenen te achterhalen.

25
Q

Wat houdt het systemisch perspectief in?

A

Dit is het perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld.

26
Q

Wat houdt het bio-ecologisch model in?

A

Dit is het model dat uitgaat van vijf omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beïnvloeden.

27
Q

Welke vijf omgevingsniveaus zijn er (bio-ecologisch model)?

A
  • Het microsysteem; de directe omgeving waarin het organisme leeft.
  • Het mesosysteem; zorgt voor connecties tussen verschillende onderdelen in het microsysteem.
  • Het exosysteem; algemenere invloeden, zoals sociale instituties (gemeenten, gemeenschappen, scholen, etc.)
  • Het macrosysteem; vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat.
  • Het chronosysteem; de basis van alle andere systemen. Het omvat de invloed van het verstrijken van tijd op de
    ontwikkeling.
28
Q

Wat houdt de sociaal-culturele theorie in?

A

Dit is de benadering binnen de psychologie die het verloop van de cognitieve ontwikkeling ziet als het resultaat van sociale interacties tussen leden van een cultuur.

29
Q

Wat houdt het evolutionair perspectief in?

A

Dit is de benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders. Oftewel welk gedrag vertonen wij nu dat we hebben geërfd van onze voorouders.

30
Q

Wat is gedragsgenetica en wat is epigenetica?

A

Gedragsgenetica bestudeert de effecten van erfelijkheid op gedrag terwijl epigenetica bestudeerd hoe de omgeving ons gedrag beïnvloed.

31
Q

Wat houdt de zelfdeterminatietheorie (ZDT) in?

A

De ZDT is een theorie over menselijke motivatie uitgaande van de kerngedachte dat er drie natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden; autonomie, verbondenheid en competentie.

32
Q

Wat zijn de drie basisbehoeften volgens de zelfdeterminatietheorie (ZDT)?

A
  • autonomie; het recht van een individu om te bepalen wat er met hem gebeurt.
  • verbondenheid; het gevoel van een hechte, warme band met iemand.
  • competentie; het vermogen om kennis, vaardigheden, houding en informatie zo te combineren dat daarmee doelen worden
    bereikt.
33
Q

Wat houden de empirisch-wetenschappelijke methoden in?

A

Dit zijn procedures om ideeën en vragen te toetsen met behulp van zorgvuldige, gecontroleerde technieken en systematische dataverzameling gebaseerd op eigen, objectieve waarnemingen.

34
Q

Wat houdt een hypothese in?

A

Een voorspelling die toetsbaar, oftewel weerlegbaar is.

35
Q

Wat houdt operationalisering in?

A

Dit is de vertaling van een hypothese in specifieke, toetsbare procedures die gemeten en waargenomen kunnen worden.

36
Q

Wat houdt een experimenteel onderzoek in?

A

Dit is een onderzoek dat bedoeld is om causale relaties tussen verschillende factoren te ontdekken. Oftewel een oorzaak-gevolg relatie.

37
Q

Wat houdt een correlationeel onderzoek in?

A

Dit is een onderzoek dat is bedoeld om vast te stellen of er tussen twee (of meer) factoren een verband of correlatie bestaat.

38
Q

Wat is een steekproef?

A

Dit is de groep participanten die is geselecteerd voor een onderzoek, met de bedoeling dat de resultaten van het onderzoek gelden voor een soortgelijke grotere groep (de populariteit).

39
Q

Wat zijn de vijf stappen van een wetenschappelijk onderzoek?

A
  1. Een hypothese ontwikkelen.
  2. Een onderzoek ontwerpen.
  3. Objectieve data verzamelen.
  4. De resultaten analyseren.
  5. Conclusies publiceren, bekritiseren en repliceren.
40
Q

Wat is een experiment?

A

Dit is een onderzoekmethode om een oorzaak-gevolgrelatie vast te stellen, waarbij de onderzoeker verschillende ervaringen voor verschillende groepen participanten of proefpersonen creëert.

41
Q

Wat betekend een experimentele conditie?

A

Dit is de procedure, zoals een behandeling, die de onderzoeker bestudeert en de omstandigheden waaraan de experimentele groep wordt blootgesteld.

42
Q

Wat is een experimentele groep?

A

Dit is de groep die in een experiment wordt blootgesteld aan de experimentele conditie.

43
Q

Wat is een controlegroep?

A

Dit is de groep die in een experiment niet wordt blootgesteld aan de experimentele conditie.

44
Q

Wat is een onafhankelijke variabele?

A

Dit is de omstandigheid of factor die de onderzoekeer onder controle heeft of manipuleert.

45
Q

Wat is een afhankelijke variabele?

A

Dit is de variabele die de onderzoeker gaat meten en waarvan hij verwacht dat deze beïnvloed wordt door de onafhankelijke variabele.

46
Q

Wat is een surveyonderzoek?

A

Dit is een onderzoek waarbij aan een grote groep mensen vragen gesteld worden over attitudes, gedrag of denkbeelden over een bepaald onderwerp.

47
Q

Wat betekend natuurlijke observatie?

A

Dit is een onderzoek waarbij natuurlijk voorkomend gedrag wordt geobserveerd zonder in te grijpen in de situatie.

48
Q

Wat is een casestudy?

A

Dit is een onderzoek waarin de toestand van één individu of een groep individuen diepgaand en uitvoerig worden onderzocht.

49
Q

Wat is een veldonderzoek?

A

Dit is een onderzoek dat wordt uitgevoerd in de natuurlijke omgeving.

50
Q

Wat is een laboratoriumonderzoek?

A

Dit is een onderzoek uitgevoerd in een gecontroleerde omgeving die expliciet is opgezet om de gebeurtenissen constant te houden.

51
Q

Wat is een theoretisch onderzoek?

A

Dit is een onderzoek dat bedoeld is om verklaringen te toetsen en nieuwe wetenschappelijke kennis te vergaren.

52
Q

Wat is een toegepast onderzoek?

A

Dit is een onderzoek dat bedoeld is om een praktische oplossing te vinden voor een direct probleem.

53
Q

Wat is een fundamenteel onderzoek?

A

Dit is een onderzoek dat gericht is op het verwerven van kennis over grondbeginselen en basismechanismen, zonder stil te staan bij de mogelijke toepassing van kennis. Oftewel onderzoek naar fundamenten die de basis vormen van de ontwikkelingspsychologie.

54
Q

Wat is een praktijkgericht onderzoek?

A

Dit is een onderzoek waarvan de vraagstelling wordt ingegeven door de beroepspraktijk en waarvan de kennis direct bijdraagt aan de beroepspraktijk.

55
Q

Wat is longitudinaal onderzoek?

A

Dit is een onderzoek waarin het gedrag van een of meer individuen door de tijd heen wordt gemeten.

56
Q

Wat is een dwarsdoorsnedeonderzoek/cross-sectioneel onderzoek?

A

Dit is een onderzoek waarbij mensen van verschillende leeftijden op hetzelfde tijdstip met elkaar vergeleken worden.

57
Q

Wat is een cross-sequentieel onderzoek?

A

Dit is een onderzoek waarin een aantal verschillende leeftijdsgroepen op verschillende tijdstippen worden bestudeerd.