Hoofdstuk 2 Psychodiagnostiek & assessment Flashcards
Concurrerende hypothese
Een hypothese die strijdig is met een andere hypothese.
Empirische cyclus
Wetenschappelijke benadering waarbij hypotheses getest worden door observatie.
Observatie
Systematisch waarnemen van gebeurtenissen of gedragingen.
Inductie
Conclusie afleiden vanuit specifieke waarnemingen.
Deductie
Conclusie afleiden uit een algemene regel of theorie.
Experimenteren
Onderzoek waarbij variabelen gemanipuleerd worden om effecten te observeren.
Theorie
Een geheel van samenhangende verklaringen van verschijnselen.
Projecties
Toekenning van interne oorzaken aan externe gebeurtenissen.
‘De Gouden Drie’
Drie belangrijkste principes in psychodiagnostiek; interview, psychologische test & gedragsobservatie.
Psychologische test
Een systematische methode voor het beoordelen van gedrag en eigenschappen.
Observatiemethoden
Systematische manier om gedrag vast te leggen.
Leugenschalen
Schalen die de waarheidsgraad van antwoorden meten.
Power versus speed
Testen waarbij zowel snelheid als precisie worden gemeten.
Directe test
Meetinstrumenten waarbij expliciete antwoorden worden gegeven.
Indirecte test
Testen waarbij impliciete reacties gemeten worden.
Projectieve testen
Testen waarin interpretaties van ambigue stimuli worden gegeven.
Rorschachtest
Een projectieve test met inktvlekken om persoonlijkheid te beoordelen.
Thematic Apperception Test (TAT)
Projectieve test waarin verhaalvorming op basis van afbeeldingen centraal staat.
Predictieve validiteit
De mate waarin een test de toekomstige uitkomst voorspelt.
Cohen’s kappa
Een statische maat voor overeenstemming tussen beoordelaars.
Erfelijkheidsfactor
Mate waarin genetische factoren van invloed zijn op eigenschappen.
Operationalisatie
De vertaling van abstracte concepten naar meetbare termen.
Criteriumvaliditeit
De mate waarin een test prestaties of gedrag buiten de test voorspelt.
Externe validiteit
Mate waarin resultaten van een onderzoek generaliseerbaar zijn.