Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Feit

A

Observatie

Een objectief statement, gewoonlijk gebasseerd op directe observatie, die redelijke observeerders waar vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Theorie

A

Een idee, conceptueel model, dat is ontworpen om bestaande feiten en om voorspellingen te doen over nieuwe feiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hypothese

A

Voorspellingen over nieuwe feiten gemaakt vanuit een theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar zorgde Pfungst’s skeptisme voor?

A

Hij bleef testen ipv Hans zijn reken kunsten te geloven.

–> skeptisch zijn belangrijk, wetenschappelijke theorie wordt geloofwaardiger als er herhaalde pogingen zijn geweest om hem te laten falen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spaarzaamheid/ Occam’s scheermes

A

Als twee of meer verklaringen hetzelfde fenomeen kunnen verklaren (beide dezelfde kwaliteit) wordt de simpelste uitleg het liefst gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom moeten observeerder-verwachtingen effecten worden voorkomen?

A

Kans dat de te onderzoeken objecten reageren op de verwachtingen van de onderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Experiment

A

Meest directe en concluderende manier om een hypothese te testen met oorzaak-effect (causaal verband) relatie tussen twee variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onafhankelijke variabele

A

De variabele die volgens de hypothese effect heeft op een andere variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Afhankelijke variabele

A

De variabele die volgens de hypothese wordt beïnvloed. Meestal gemeten gedrags veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Correlatie studie

A

De ondezoeker manipuleert geen enkele variabele, maar observeert en meet 2 of meer al bestaande variabelen om relaties tussen ze te vinden.

–> relaties tussen variabelen kunnen worden geidentificeerd–> hierdoor mogelijk om voorspellingen te doen over een variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg Diana Baumrind’s studie uit

A

Relatie tussen ouders disciplinaire stijl en kinderen hun ontwikkeling

3 types: authoritair, gezaghebbend, toegeefelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijvende studie

A

Beschrijven van gedrag van een individu of een aantal individuen zonder te kijken naar de relatie tussen de variabelen

–> Goodall: observeerde voor 30 jaar chimpansees in Afrika.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Laboratorium

A

Controle over de ervaringen van het te onderzoeken object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Veld

A

Geen controle over de ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zelf rapportage

A

Wundt gebruikte dit veel, maar kritiek ivm niet objectief. Nu wordt het vaak gebruikt icm meten hersenactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke observatie methoden zijn er?

A

Tests en natuurlijke observatie

17
Q

Leg het hawthorne effect uit

A

Participanten in de studie gingen ongeacht de veranderende omstandigheden beter presteren, omdat ze wisten dat ze geobserveerd werden.