Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Criteria normaliteit

A
  1. Evolutieve criteria
    = bepaalde gedragingen correleren met een bepaalde leeftijd
  2. Kwantitatieve criteria
    = gemiddelde, sd bv IQ
  3. Normatieve criteria
    - Autonomie
    - Integratie
    - Aanpassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Probleem van de subjectiviteit

A
  1. Individuele subjectiviteit
    - eigen normen en waarden
    - eigen vooroordelen en idealen
  2. Sociaal-culturele subjectiviteit
    - Men moet zich het referentiekader van de patiënt eigen maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychiatrische epidemiologie

A

= Houdt zich bezig met psychische morbiditeit in de hele populatie, ongeacht of mensen wel of niet in behandeling zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijvende epidemiologie

A

Hoeveel mensen hebben een psychiatrische stoornis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Analytische epidemiologie

A

Waarom krijgen mensen een psychiatrische stoornis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Preventie

A

Hoe kunnen psychiatrische stoornissen worden voorkomen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Incidentie

A

Aantal nieuwe gevallen/ tot pop in een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prevalentie

A

Aantal oude en nieuwe gevallen/totale populatiegroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten prevalentie

A
  1. Periode prevalentie
  2. Puntprevalentie (op een bep moment)
  3. lifetime prevalentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verloop - Epidemiologie

A
  1. Acuut verloop
  2. Intermitterend verloop (remissie en recidief)
  3. statisch verloop; toestand onveranderd
  4. Progressief verloop; toestand verslechtert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

factoren van ongelijkheid

A
  • SES
  • Stedelijke gebieden
  • Alleenstaand
  • Leeftijd
  • Etniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geschiedenis

A
  • Intamuraal -> extramuraal
  • Solitair -> multidisciplinair
  • medisch model -> bio-psycho-sociaal model
  • Behandeling van stoornissen -> zorg voor de mens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Etiologie

A

leer der oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fysiopathogenese

A

= de wijze waarop verstoorde neurobiologische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Psychopathogenese

A

= De wijze waarop verstoorde psychische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vulnerabiliteit

A

= genetische -en omgevingsfactoren
1. Erfelijkheid
2. Gedeelde omgeving
3. Unieke omgeving

17
Q

Heritabiliteit

A

Dat deel van het fenotype dat kan verklaar worden door het genotype, maar complex gegeven door de interactie met de omgevingsfactoren

18
Q

Klinische epidemiologische studies

A
  1. familiestudies
  2. tweelingenstudies
  3. adoptiestudies
19
Q

Moleculair genetische studies

A
  1. Koppelingsstudies
  2. Associatiestudies
20
Q

Gen - omgevingsinteractie

A

genetische factoren beïnvloeden de gevoeligheid voor omgevingsfactoren en omgekeerd.

21
Q

Gen - omgevingscorrelatie

A

= pat hebben een genetische kwetsbaarheid en gaan hierdoor een bepaalde omgeving gaan opzoeken

22
Q

Acetylcholine

A

functies: spiercontracties, herinneringen

verband met afwijkend gedrag:
Alzheimer = lagere waarden

23
Q

Dopamine

A

Functies:
spiercontracties
leren, herinneren, geheugen

verband met afwijkend gedrag:
Schizofrenie; dysbalans

24
Q

Norepinephrine

A

Functies:
Leren, herinneren

Verband met afwijkend gedrag:
Depressie: dysbalans

25
Q

Serotonine

A

Functies:
Stemming
verzadiging
slaap

Verband met afwijkend gedrag
Depressie; dysbalans
eetstoornissen; dysbalans

26
Q

Psychologisch perspectief

A
  1. Psychodynamische modellen
  2. Leermodellen
  3. Humanistische modellen
  4. Cognitieve modellen
27
Q

Psychische hoofdfuncties

A
  1. Denken
  2. Voelen
  3. Willen
28
Q

Hoofdcategorieën psychische functies

A
  1. Expressie en psychomotoriek
  2. Bewustzijn
  3. Zelfbeleving
  4. Waarneming, perceptie
  5. Denken en geheugen
  6. Gevoelens en verlangen
29
Q

Expressie en psychomotoriek

A
  • Lichaamshouding, beweging en mimiek
    overactiviteit, onderact, disact
  • Spraak
30
Q

bewustzijn

A
  • stoornissen in helderheid en aanspreekbaarheid
  • stoornissen in aandacht of opmerkzaamheid
  • stoornissen in orientatie
31
Q

Zelfbeleving

A
  • stoornissen in het zelfbeeld
  • stoornissen in de lichaamservaring
32
Q

Waarneming

A
  • sensorische vervorming
  • Illusies
  • Hallucinaties
33
Q

Denken en geheugen

A
  • Formele denkstoornissen
  • inhoudelijke denkstoornissen
  • stoornissen van het geheugen
  • stoornissen van intelligentie
34
Q

Gevoelen en verlangen

A
  • Stoornissen in het gevoelsleven
  • Stoornissen in verband met verlangen en wil
35
Q

Anamnese

A

= bevraging van klachten, het in kaart brengen van klachten

  • Algemene en speciële anamnese
  • Psychiatrische voorgeschiedenis en familieanamnese
  • Somatische anamnese en lichamelijk oz
  • sociale anamnese
  • biografische anamnese
  • heteroanamnese
36
Q

Onderzoek

A
  • status mentalis (= cogn functies, affectieve functies, conatieve functies =willen)
  • psychiatrische klinimetrie (gestructureerde interviews/vragenlijsten)
  • psychologisch oz
  • aanvullend oz
  • beeldvorming
37
Q

Beeldvorming

A
  • CT scan of cat scan
  • Pet scan
  • MRI
  • functionele MRI