Hoofdstuk 16 Flashcards

1
Q

Mentale stoornis, symptoom

A

karakteristiek in iemands actie, gedachte of gevoelens die een
indicator vormen voor een stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mentaal syndroom

A

samengevoegde symptomen,

alleen als het dus overeenkomt met de volgende drie criteria van de DSM-IV:

1) Het heeft betrekking op een klinische, significante schade: je moet distress (pijnlijke gevoelens) of impairment of functioning ervaren en het moet dus klinisch significant zijn
2) Het is ontstaan vanuit een interne kracht: dus geen schade door de omgeving
3) Het is niet onderworpen aan vrijwillige controle: niet om anderen te willen shockeren, bijv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DSM categorie I, III, IV

A

DSM I: dun en onbetrouwbaar
DSM III: dikker, handiger, meer betrouwbaarheid door onderzoeken en symptomen classificeren
DSM IV: criteria worden toegevoegd aan de symptomen waaraan men moet voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mogelijke gevaren in labeling

A
  • Diagnosticeren en labeling kan de therapeut blind maken voor de kwaliteiten van de cliënt en
    zelfvertrouwen van cliënt daalt
  • Oplossing is dat je niet zegt; hij is een schizofreen, maar juist; hij lijdt aan schizofrenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Culturele gebonden syndromen

A
  • Taijin kyofusho: bij mannelijke Japanners, is het bang zijn dat je iemand beledigd of schade aanricht
    door je eigen bizarre sociale gedrag of fysieke defect (blozen kan schade aanrichten denken zij)
  • Pathologische overdrijving van de cultureel gebonden uitdrukking dus binnen de Aziatische cultuur
  • Hetzelfde principe voor anorexia en bulimia nervosa in westerse cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Culture waarden en de diagnose van ADHD

A
  • ADHD types (4-8% van de kinderen lijden hieraan in de VS, 6-15% jongens, vooral witte jongens)
    1) Predominante inattentieve type: te weinig concentratie
    2) Predominante hyperactief-impulsieve type: hard praten, zomaar opstaan, antwoorden roepen
    3) Gecombineerde type: beide set van bovenstaande symptomen
  • -> Oorzaak kan zijn dat de VS minder tolerant is geworden en meer focust op schoolprestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onomkeerbare stoornissen ontstaan door onomkeerbare hersenschade

A
  • Down syndroom: extra 21e chromosoom en veroorzaakt levenslange hersenschade
  • Autisme: slechte sociale instinct en taalontwikkeling, door probleem in gene of zwangerschap
  • Alzheimer: 40% van de mensen in hun 90er jaren, beta amyloid plagues verstoren neurale
    communicatie waardoor mensen dingen sneller vergeten of kunnen leren, ontstaan door een slechte
    genen combinatie door de ouderdom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Episodische stoornissen:

A

stoornissen zijn wel omkeerbaar, beetje door erfelijkheid of door bijvoorbeeld stressvolle situaties ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Predisposing causes:

A

vatbaar zijn voor een stoornis, vooral door erfelijke genetica, hersenbeschadiging tijdens geboorte of door in zeer distressvolle situaties gewoond te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Precipitating causes:

A

directe gebeurtenis in je leven veroorzaakt de stoornis, zoals een overledene, vooral kenmerkend is stress!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Perpetuating causes:

A

consequenties van een stoornis die ervoor zorgen dat de stoornis door blijft gaan naarmate het begonnen is, zoals depressie veroorzaakt minder vrienden is nog meer depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mogelijke oorzaken van sekse verschillen in de hoeveelheid van mentale stoornissen

A
  • Meer angststoornissen en depressie bij vrouwen, mannen lijden meer aan explosieve stoornissen,
    antisociale stoornissen en substantie gebruik, omdat:
    1) Verschillen in het rapporteren of onderdrukken van psychologische distress: mannen
    durven minder snel te zeggen dat ze bang zijn
    2) Therapeut zijn verwachtingen: therapeuten geven eerder de diagnose aan het geslacht waar
    het meest bij voorkomt (eerder vrouwen een angststoornis geven dan bij mannen)
    3) Verschillen in sociale rollen en ervaring: vatbaar zijn voor een stoornis door je sociale rol of
    omgeving (vrouwen eerder gediscrimineerd kan lijden tot depressie)
    4) Verschillen in manieren van het reageren op stressvolle situaties: vrouwen zoeken eerder
    oorzaken binnen zichzelf bij situaties en mannen juist bij externe oorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Angststoornis

A

waarbij fear vooral is op aanwezige stimuli en anxiety op vage stimuli, niet identificeerbaar of juist in de toekomst liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gegeneraliseerde angst stoornis (6%)

A
  • Gegeneraliseerde angst stoornis: bang zijn voor meerdere dingen, snel onrustig, bang, etc.
  • Hypervigilance: automatische aandacht voor potentiële bedreigingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fobieën (7-13%)

A

Fobie: intense angst voor een bepaalde categorie van objecten of gebeurtenissen
- Sociale fobie: angst om geëvalueerd te worden door andere mensen (niet in openbaar durven te
verschijnen)
- Specifieke fobie: angst voor een specifieke, niet-sociale categorie van objecten of situaties
(hoogtevrees of angst voor slangen)
–> Oorzaak zou zijn dat vanuit evolutionair perspectief het belangrijk is om daarvoor bang te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Obsessief-compulsieve stoornis (1-2%)

A
  • Obsessie: vervelende gedachte die steeds binnendringt ook al vindt je het irrationeel
  • Compulsie: herhaaldelijke actie die meestal als respons fungeert op de obsessie
  • Obsessief-compulsieve stoornis: acties en gedachten die je leven verstoren, de fobie weghalen
    door een bepaald ritueel
  • Door schade in de hersenen voelt het niet alsof je taak volbracht is en herhaal je de rituelen
17
Q

Paniekstoornissen (2-5%)

A
  • Paniek: gevoel dat je niet geholpen kunt worden
  • Paniekaanvallen: hoge arousal en angst voor controle verlies en gedragen op een panische manier
  • Paniek stoornis: tenminste twee paniekaanvallen hebben gehad, tenminste 1 maand lang bang zijn
    voor nog een aanval, hebben meestal ook agorafobie: angst voor openbare plekken
18
Q

Posttraumatische stress stoornis (7%)

A
  • Posttraumatische stress stoornis: enige angststoornis die per se door een stressvolle situatie is
    ontstaan (traumatisch ongeluk bijvoorbeeld) en ervaren veel slapeloosheid en flashbacks
19
Q

Stemming stoornissen

A
  • Stemming stoornis bestaat uit depressieve stoornissen met extreme depressie en bipolaire
    stoornissen met fases van manie en depressie
20
Q

Depressie

A
  • Major depressie: ernstige depressie symptomen voor tenminste 2 weken (15%)
  • Dysthymia: minder ernstige symptomen die tenminste 2 jaar duren (2-3%)
  • Dubbele depressie: samengevoegde major depressie als chronische staten van dysthymia
  • Mensen met gegeneraliseerde angsstoornis hebben vaak ook een depressie stoornis
21
Q

Cognitieve stijl als een oorzaak van depressie

A
  • Hopelessnes theorie: depressie door patronen van denken over negatieve ervaringen die de kans
    op hoop waardoor je leven verbeterd, gaat verminderen
  • Oorzaak is stabiel als: niet veranderbaar en het is globaal: toepasbaar op meerdere inspanningen
  • “Ik ben gezakt daar een tekort aan intelligentie” is zowel stabiel als globaal (intelligentie blijft bij de
    persoon en het beïnvloed je leven)
  • Hierdoor wordt je eerder depressief, omdat hij geen hoop meer heeft, oorzaak is de intelligentie en
    niet iets wat hij zelf in handen heeft
  • Attributional-style questionnaire: routines van denken om hun negatieve of positieve ervaringen
    uit te leggen, resultaat is dat negatieve attributies zijn geen oorzaak van depressie maar eerder een
    symptoom!
22
Q

Mogelijke hersenmechanismen van depressie

A
  • Krimping van prefrontale cortex en hippocampus door te weinig serotonine en norepinephrine
23
Q

Mogelijke evolutionaire basis voor depressie

A
  • Depressieve mensen denken realistischer

- SAD stoornis: je gaat hierdoor vetlagen opbouwen voor de winter

24
Q

Bipolaire stoornissen

A
  • Unipolaire stoornis: zoals dysthymia en major depressie want het zijn stemmingsveranderingen in
    directie, namelijk van laag naar tot normaal
  • Bipolaire stoornissen: hebben stemmingswisselingen in beide richtingen, namelijk van laag
    (depressieve fase) naar boven (manische fase)
  • Bipolaire stoornis I: tenminste 1 manische en depressieve fase
  • Bipolaire stoornis II: zelfde als bipolair I maar heeft minder extreme hoge fasen, genoemd
    hypomanie
  • Lithium: medicijn tegen bipolaire stoornissen
25
Q

Somatoforme stoornissen

A
  • Somatoforme stoonis: persoon ervaart lichamelijke kwalen in afwezigheid van een fysieke ziekte
    die het zou kunnen veroorzaken, zoals somatisatie en conversie stoornissen
  • De symptomen moeten van psychologische oorzaak zijn en niet door een fysieke ziekte
26
Q

Conversie stoornis

A

tijdelijk verliezen van een lichaamsfunctie zonder fysieke schade
- Psychologische distress convert in fysieke onmogelijkheid, ontstaan door zeer traumatische ervaring
Hersenrespons op conversie stoornis
- Motorische en sensorische gebieden worden inactief en worden geïnhibeerd

27
Q

Negatieve emoties en hartziektes

A
  • Type A persoonlijkheid: hoge kans op cardiovasculaire stoornissen, agressief, competitief, boos,
    deze negatieve emoties zorgen voor eerder kans op medische ziektes zoals cardiovasculaire ziektes
    Emotionele distress en suppressie van de lichaamverdediging tegen ziektes
  • Emotionele distress stopt je lichaamsverdediging tegen virussen waardoor je eerder ziektes kunt
    oplopen
  • Evolutionair gezien is dat je lichaam zoveel mogelijk resources naar je spieren stuurt voor fight or
    flight reactie, en onderdrukt zo minder belangrijke onderdelen van je lichaam
28
Q

Schizofrenie

A

gespleten percepties, aandacht, emoties, etc. Kan niet werken, voor zichzelf zorgen of sociaal contact houden, niet eigen acties kunnen plannen,

voor een diagnose moet je tenminste 2
van de 5 symptomen voor 1 maand hebben:
* Disgeorganiseerde gedachten en spraak
* waangedachten
* Hallucinaties
* Disgeorganiseerd gedrag en catatonisch gedrag (onresponsief gedrag op de omgeving met catatonic stupor: geen beweging vertonen voor een langere tijd)
* negatieve symptomen
29
Q

Typen schizofrenie

A
  • Paranoïde type: waangedachten van achtervolging en grandeur met veel hallucinaties
  • Catatonische type: non-reactie op de omgeving
  • Disgeorganiseerde type: disgeorganiseerde gedachten, spraak en gedrag
30
Q

Onderliggende cognitieve en neurale defecten in schizofrenie

A
  • Schizofrenie is een cognitieve stoornis
    Defecten in informatieverwerking
  • Disgeorganiseerde gedachten door slechte informatieverwerking
    Verstoring in de hersenchemie
  • Dopamine theorie van schizofrenie: schizofrenie ontstaat door te veel dopamine activiteit, maar dit
    verklaart niet de negatieve symptomen! Nu denkt men dat het eerder is door te veel activiteit of
    inactiviteit van dopamine
  • Glutamaat is defect bij schizofrenie en zorgt voor cognitieve problemen, net als Angeldust (PCP
    Verandering in hersenstructuur
  • Abnormaliteit in pruning: verliezen van neurale cellichamen
31
Q

Effecten van genen schizofrenie

A
  • Index cases: mensen die stoornis hebben, concorandance: hoeveel mensen in die familie ook de
    stoornis hebben
  • Hoe dichterbij je bij de index case zit, dus bijvoorbeeld als je de broer bent, hoe hoger de
    vatbaarheid is voor diezelfde stoornis bij jou
    Effecten van de prenatale omgeving en eerdere hersentrauma’s
  • 48% kans op schizofrenie bij identieke tweelingen of kinderen met beide schizofrenische ouders
  • Kan ook komen dor slechte voeding of door virale infecties
32
Q

Een ontwikkelend model van schizofrenie

A

Genetica kan worden beïnvloed door de schade van de
omgeving op de hersenen (zoals virale infecties bij geboorte), de abnormale neurale ontwikkeling
tijdens de puberteit wordt beïnvloed door stressvolle levenservaringen, de aanvang van
schizofrenie wordt weer beïnvloed door de stressvolle effecten van de stoornis (zoals sociale
afwijzing en isolatie) en tot slot blijft er een neurale degeneratie ontstaan en chronische schizofrenie
(pruning probleem)