Hoofdstuk 10 Flashcards
reasoning
proces waarbij we onze herinneringen om ons aan te passen in de toekomst
intelligentie
onze algemene capaciteit tot redeneren
het algemeen vermogen dat ten grondslag ligt aan de individuele verschillen in ons vermogen tot redeneren, problemen oplossen en kennis vergaren.
dual-processing theorie
we hebben twee denk systemen, snel en langzaam.
–> Daniel Kahneman bedacht dit systeem
snel denk systeem
automatisch, snel en onbewust.
intuitive, weinig of geen vrijwillige controle.
langzaam denk systeem
inspannend, langzaam en bewust.
bewuste keuze in beslissen welk probleem aandacht aan te besteden, uit te voeren en bewust op te lossen.
het ‘snelle’ impliciete systeem
produceert indrukken, gevoelens en intuïties.
analogische redenatie
elke aangenomen overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties die in een anders aspect (bijv uiterlijk) heel anders van elkaar zijn.
Een analogie is een overeenkomst tussen twee zaken die voor het overige sterk van elkaar kunnen verschillen.
welke tests zijn er voor analoge problemen?
- miller analogy test (plane is to air, as boat is to water)
- Raven’s Progressive Matrices ( figuren, waarbij 1+2 –>3 vormt.)
inductive reasoning/induction
Inductief redeneren is het principe waarbij je op basis van een beperkt aantal observaties een algemeen principe probeert af te leiden. Ook hierbij let je dus op de overeenkomsten tussen zaken, maar in tegenstelling tot het gebruik van analogieën probeer je hierbij alleen die zaken met elkaar in verband te brengen die op meerdere fronten met elkaar overeenkomen.
–> hypothesis construction: hypothese wordt ook gemaakt gebaseerd op observaties/feiten uit het verleden. Hierop wordt een aanname gemaakt.
scientific reasoning
het genereren van hypotheses over hoe iets in de wereld werkt en deze dan systematisch testen.
metacognition
de mogelijkheid om na te denken over nadenken of reflecteren op wat we weten.
avalibility bias
als we beredeneren, zijn we meer geneigd om informatie die makkelijk aanwezig is mee te nemen, dan niet aanwezige info.
–> bijv. dokter die veel patiënten met een bepaalde ziekte ziet, is geneigd deze ziekte eerder vast te stellen.
confirmation bias
natuurlijke neiging is om een hypothese bevestigd te krijgen ipv niet bevestigd. Terwijl een hypothese alleen niet bewezen kan worden, en niet compleet wel bewezen.
–> Watson –> experiment oplopende nummers, iedereen snel conclusie
–> extravert/introvert experiment.
predictable-world bias
zorgt ervoor dat we snel conclusies trekken door inductie zelfs als events helemaal random zijn
–> gokken. –> willen graag voorspellen om een begrijpbaar gevoel te behouden van de wereld.
deductief redeneren
het afleiden van conclusies die waar moeten zijn als andere feiten waar zijn. –> syllogisms klassiek voorbeeld van deductieve experimenten.