Hoofdstuk 12 Flashcards

1
Q

Wat zijn zuren en basen volgens de Bronsted-Lowry theorie?

A

zuur: protondonor (H+ afstaan) –> wordt geconjugeerd base, sterk –> grote neiging proton af te staan, gec. base is dan zwak (gec. base heeft dan lage affiniteit)
base: protonacceptor (H+ opnemen) –> wordt geconjugeerd zuur, sterk –> grote neiging proton op te nemen, gec. zuur is zwak
elk molecule met H kan potentieel als zuur optreden, elk molecule met vrij elektronenpaar kan potentieel als base optreden. water kan beide (amfolyt)
treden altijd samen op in reactie (zuur-basereacties)
elk molecule met H heeft de neiging om een proton af te staan ook al is die heel klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat versta je onder de Ka en pKa van een zuur?

A

getallen die aangeven hoe graag een molecule een proton afstaat
Ka is de evenwichtconstante vermeningvuldigt met de concentratie van water (55.5M) of ook wel ([H3O+][A-])/[HA]
pKa is de negatieve logaritme van de Ka
BEIDEN SLAAN OP 1 ENKEL MOLECULE
slecht zuur: weinig A- en veel HA, kleine teller en grote noemer –> minder dissociatie, kleine Ka dus grote pKa
goed zuur: veel A- en weinig HA, grote teller en kleine noemer –> meer dissociatie, grote KA dus kleine pKa
heel sterke zuren pKa<1
extreem zwakke zuren pKa>15

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe voorspel je een zuur-base reactie?

A

grootste pKa–> treedt als base op, kleinste pKa –> treedt als zuur op
reactie zal steeds doorgaan van sterkste naar zwakste kant maw de reactiepijl zal altijd van de kant waar de pKa van het element dat als zuur optreedt het kleinst is naar de kant waar pKa grootst is gaan
de sterkste reactie zal steeds het meest bevorderd zijn en dus het best doorgaan waardoor er meer zwakkere elementen worden gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke factoren beïnvloeden de sterkte van een zuur en hoe doen ze dit?

A

!!!HEEL BELANGRIJK DAT JE MOLECULEN VOLGENS PKA KAN RANGSCHIKKEN!!!
obv de stabiliteit van de gec. base
hoe zwakker de base, hoe stabieler de base, hoe sterker het geconjugeerde zuur. (staat proton makkelijk af)
1) ELEKTRONEGATIVITEIT
grootste ENW –> sterkste zuur want meest stabiele gec. base want EN-atomen kunnen beter negatieve ladingen opvangen, H is dan ook gebonden aan meest EN atoom
!!is enkel bij gelijke groottes
2) HYBRIDISATIE
EN(sp³)<EN(sp²)<EN(sp) maw hoe groter het s karakter, hoe elektronegatiever het atoom (drievoudige bindingen zuurder dan dubbele en enkelvoudige, want bindingse- dichtst bij kern dwz stabieler)
3) GROOTTE
staat boven ENW, indien sterke verschillen in grootte –> sterkste zuur gebonden aan grootste atoom (negatieve ladingen zijn over groter volume verdeeld)
ook al zijn ze minder elektronegatief, als ze veel groter zijn dan zijn ze ook stabieler
4) INDUCTIEVE EFFECTEN
= naar zich toe trekken van bindingselektronen door hoge ENW –> stabiliseert gec base (e-densiteit vermindert), hoe groter afstand, hoe kleiner inductief effect
Een elektronzuigende groep verhoogt de sterkte van een zuur, hoe meer EN de elektronzuigende groep is en hoe dichter bij de zure H, hoe sterker het zuur
carbonzuren:
e-stuwendegroep–> destabilisatie carboxylaatgroep –> zwakker zuur
e-zuigende groep –> stabilisatie carboxylaatgroep –> sterker zuur
5) GEDELOKALISEERDE ELEKTRONEN (mesomerie)
negatieve lading verdeeld over meerdere atomen –> gedelokaliseerde elektronen hebben meer plaats –> verhoging stabiliteit (verlaging elektrondensiteit)
indien gec base gedelokaliseerde e- heeft, is het zuur meer zuur dan gelijkaardig zuur die enkel gelokaliseerde elektronen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly