Hoofdstuk 10 Flashcards
1
Q
aanzien, het
A
appearance
2
Q
deugen
A
be in order
3
Q
politicus, de
A
politician
4
Q
aanduiden
A
make clear
5
Q
commissie, de
A
committee
6
Q
direct
A
immediately
7
Q
gezelschap, het
A
companionship, company
8
Q
ingrijpen
A
intervene
9
Q
kwaliteiten, de
A
qualities
10
Q
meerdere
A
multiple
11
Q
meerderheid, de
A
majority
12
Q
nood, de
A
dependence
13
Q
opvolger, de
A
successor
14
Q
parlement, het
A
parliament
15
Q
portefeuille, de
A
portfolio
16
Q
stemmen
A
vote
17
Q
uitbrengen
A
tobring out
18
Q
uitreiken
A
tohand out
19
Q
uitvoeren
A
perform
20
Q
verkiezingen, de
A
election campaign
21
Q
affaire, de
A
affair
22
Q
benaderen
A
toapproach
23
Q
bijeen
A
Together
24
Q
democraat, de
A
democrat
25
Erfelijk
hereditary
26
Erven
inherit
27
essentieel
essential
28
feitelijk
factual
29
instemming, de
consent
30
intellectueel, de
intellectual
31
juichen
to cheer
32
kabinet, het
government
33
krampachtig
forced
34
leven
life
35
mythe, de
myth
36
naast
next to
37
nogmaals
one more time
38
opmerkelijk
striking
39
paradox, de
paradox
40
parlementair
parliamentary
41
republikeins
republican
42
rijkdom, de
wealth
43
samenhang, de
connection
44
staat, de
condition
45
vervullen
fulfil
46
vorst, de
frost
47
zich bevinden
to be
48
af
finished
49
afschermen
to fence off
50
afspiegeling, de
reflection
51
afstandelijk
dinstant
52
alsmaar
continuously
53
bewindslieden, de
Minister
54
buffer, de
buffer
55
coördinatie, de
coordination
56
dicteren
dictate
57
drijven
float
58
intens
intense
59
inzet, de
effort
60
kloof, de
crevice
61
massief
massive
62
neiging, de
inclination
63
omweg, de
detour
64
ontwijken
dodge
65
oplage, de
edition
66
plaatsen
place
67
prominent
prominent
68
specifiek
specific
69
stroom, de
stream
70
tekenend
typical
71
trachten
attempt
72
trekken
draw, pull
73
uitdijen
expand
74
verpakken
package
75
verstandhouding, de
understanding
76
volksvertegenwoordiger, de
member of parliament
77
voorlichter, de
educator
78
voorop
in front
79
wekelijks
weekly
80
worstelen
wrestle
81
zich roeren
stir, become alive
82
aanbeveling, de
recommendation
83
aanstellen
appoint
84
aanvaardbaar
acceptable
85
begroting, de
estimate (budget)
86
behartigen
to look after
87
belofte, de
promise
88
bereid
prepared
89
capabel
capable
90
concreet
concrete
91
donor, de
donor
92
draagvlak, het
public support
93
gedurende
during
94
halveren
halve
95
hulpverlener, de
social worker
96
lidstaat, de
member state
97
lokaal
class-room
98
mislukken
go wrong
99
moreel
morale
100
naderhand
afterwards
101
naïef
naive
102
omliggend
surrounding
103
ontbreken
be lacking
104
productiviteit, de
productivity
105
samenstellen
compile
106
succes, het
success
107
terugbrengen
return
108
treffen
hit
109
vastleggen
secure
110
verantwoordelijkheid, de
responsibility
111
verhoging, de
elevation
112
verwaarlozen
neglect
113
vooruitgang, de
development
114
zodanig
as such
