Hoofdstuk 1 Flashcards
1
Q
adviseren
A
advise
2
Q
aftasten
A
toexplore
3
Q
alinea, de
A
paragraph
4
Q
asbak, de
A
ashtray
5
Q
benadrukken
A
tohighlight
6
Q
beveiligen
A
tosecure
7
Q
context, de
A
context
8
Q
diep
A
deep
9
Q
handtastelijk
A
touchy feely
10
Q
inhoud, de
A
Content
11
Q
interactie, de
A
interaction
12
Q
kerel, de
A
dude
13
Q
kloppen
A
Knocking
14
Q
netwerken
A
Networking
15
Q
neutraal
A
neutral
16
Q
omkeren
A
Invert
17
Q
onbewust
A
Unconsciously
18
Q
onderbreken
A
interrupt
19
Q
oppakken
A
Pick up
20
Q
oppervlakkig
A
Superficial
21
Q
partner, de
A
Partner
22
Q
receptie, de
A
Reception
23
Q
roddelen
A
to gossip
24
Q
speels
A
playful
25
steken
to stab
26
stoplicht, het
Traffic light
27
toestemming, de
Permission
28
toeteren
to blow the horn
29
verbaal
Verbal
30
voorkeur, de
Preference
31
voorsprong, de
lead
32
wegsturen
Send away
33
zich omdraaien
turn around
34
zich opdringen
force
35
aarzelen
hesitate
36
agent, de
officer
37
beschuldigen
accuse, charge
38
buitengewoon
special
39
doodgaan
die
40
doorbreken
to break through
41
dronken
drunk
42
gebaar, het
gesture
43
hoogleraar, de
professor
44
houding, de
posture/stance
45
impliciet
implicit
46
inchecken
to check in
47
integendeel
on the contrary
48
intimidatie, de
intimidation
49
kaars, de
candle
50
knijpen
to squeeze
51
kortom
in short
52
kring, de
ring
53
lading, de
cargo, load
54
misverstand, het
misunderstanding
55
onderschatten
underestimate
56
onzichtbaar
invisible
57
opsporen
to trace
58
overkomen
come across as
59
proces-verbaal, het
statement
60
signaal, het
signal
61
vanzelfsprekend
self-evident
62
vergissing, de
mistake
63
absurd
ridiculous
64
adverteren
advertise
65
baan, de
job
66
creëren
to create
67
gunstig
favourable
68
ironie, de
irony
69
koplamp, de
headlight
70
mild
mild
71
overdrijving, de
exaggeration
72
tegenstrijdigheid, de
contradiction
73
uiting, de
expression
74
uitvoeren
to perform
75
verblinden
to dazzle
76
verhinderen
to prevent
77
waardering, de
appreciation
78
werking, de
operation
79
achteloos
inconsiderate
80
achterlaten
leave behind
81
afleiden
distract
82
berekenen
calculate
83
Duf
dull
84
Efficiënt
efficient
85
ergernis, de
nuisance
86
eveneens
as well as
87
geliefde, de
beloved, sweetheart
88
illustreren
to illustrate
89
kinderachtig
childish
90
letter, de
letter
91
meetellen
count
92
mens, het
human
93
nut, het
usefulness
94
nutteloos
futile, useless
95
onderhouden
maintain, service
96
ondervragen
interrogate
97
ontslaan
dismiss
98
opleveren
deliver, complete
99
overbodig
superfluous, needless
100
productief
productive
101
slordig
sloppy
102
suf
dopey, stupid
103
twijfelen
to hesitate, doubt
104
voortdurend
permanent/constant
105
vullen
to fill up
106
wegwerken
clear away
107
non-verbaal
non verbal
108
overbrengen
to transmit
109
wc-bril, de
toilet seat
