Hfst 4 Flashcards

1
Q

Klassieke selectiemodel

A

1) Functiebeschrijving en competentieanalyse opstellen
2) Selectietechnieken inzetten om individuele kenmerken van kandidaten te meten
3) informatie samenbrengen en een uitspraak doen/rapport schrijven over de geschiktheid van de kandidaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Selectie

A

Een geheel van activiteiten gericht op het kiezen van personen voor de vervulling van functies, zodat aan bepaalde criteria met betrekking tot het functioneren zo goed mogelijk wordt voldaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Criteriumdomein

A

Duidt op de job performance (functieprestatie) die we willen voorpellen. Dit is een latent construct en bevat alle gedragingen en uitkomsten die samen de waarde van de persoon voor de organisatie uitmaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

8 factoren die je vindt over organisaties en functies heen (criteriumdomein)

A
  • Functiespecifieke taakbekwaamheid
  • Communicatie
  • Initiatief, doorzettingsvermogen en inspanning
  • Bevordering van teamprestaties
  • Organisatie van teamprestaties
  • Leiderschap en supervisie
  • Management en beheer
  • Antiproductief gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 gedragsgebieden van criteriumdomein

A
  • Taakgedrag = gedrag dat verband houdt met het volbrengen van taken en verantwoordelijkheden die geassocieerd zijn met de functie (2 kenmerken: formeel erkend + bijdragen aan technische kern)
  • Contextueel gedrag = draagt niet bij tot de technische kernprocessen van de organisatie, maar bevordert het sociale klimaat en de psychologische sfeer van de organisatie. (= extra-rolgedrag)
  • Antiproductief gedrag = elk intentioneel gedrag van de werknemer dat door de organisatie als tegengesteld aan de doelstellingen wordt beschouwd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Criteriummaat

A

Het uitdrukken van het prestatiedomein in meetbare criteria, zoals objectieve data of beoordelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gecontamineerde criteriummaat

A

De criteriummaat bevat factoren die buiten de controle van de beoordeelde persoon vallen. (Het typische voorbeeld is de criteriummaat ‘verkoopcijfers van een verkoper’. Als het vertrouwen van de consument in de economie minder hoog is, dalen de verkoopcijfers en daar kan de verkoper weinig aan veranderen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deficiënte criteriummaat

A

Omvatten bepaalde essentiële aspecten van de functie niet. (Nemen we als criteriummaat voor een medisch vertegenwoordiger het aantal afgeleverde folders, dan is dat waarschijnlijk geen goed criterium.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Selectieconstructen

A

Constructen die we gebruiken om voorspellingen te doen, gemeten via diverse selectietechnieken. Deze zijn:

  • algemene mentale vaardigheid
  • kennis en ervaring
  • persoonlijkheid en motivatie
  • emotionele intelligentie
  • interesses
  • fit tussen persoon en organisatie
  • psychomotorische vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Big Five

A

algemeen aanvaard en gevalideerd meetinstrument voor persoonlijkheid met 5 factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 vaardigheden van emotionele intelligentie

A

EI is een combinatie van 4 vaardigheden volgen het ability-model:
Het vermogen om de eigen emoties en die van andere te herkennen,
die emoties onderling te onderscheiden,
die info te gebruiken om eigen denken te leiden, en om eigen handelen te leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

RAISOC-model van holland

A

6 brede mensentypes gebaseerd op interesses: realistisch, artistiek, intellectueel, sociaal, ondernemend en conventioneel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

supplementary person-org fit

A

De stijl van individuen die in een organisatie werken, moet overeenkomen met de stijl van de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

complementary person-org fit

A

De mate waarin de individu en de organisatie behoeften hebben die door de andere partij kan worden vervuld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Selectieinstrumenten

A

Concrete operationalisatie van de selectieconstructen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sign-model/eigenschapsmodel

A

Gedrag wordt dus beschouwd als een expressie van relatief stabiele (in tijd en situatie) eigenschappen en karaktertrekken van de kandidaat. Gaat ervan uit dat er een soort wetmatig verband bestaand tussen karaktertrekken van mensen en hun gedrag en zal selectietechnieken gebruiken die bepaalde constructen meten als indicatie van toekomstig gedrag. Bv: cognitieve vaardigheidstesten, persoonlijkheidsvragenlijsten, belangstellingsvragenlijsten, …

17
Q

Sample-model

A

Gaat ervan uit dat huidig gedrag een goede voorspeller is van toekomstig gedrag en zal dit proberen meten door kandidaten representatieve taken te laten nabootsen uit de functie.

18
Q

constructgedreven benadering

A

biodata vragen worden gelinkt aan constructen

19
Q

biodata

A

persoonlijke informatie

20
Q

accomplishment records

A

Voornaamste prestaties en realisaties in vroegere functies

21
Q

Referenties

A

Mondelinge of schriftelijke info vragen over de kandidaat om info te verifiëren

22
Q

Voordelen persoonlijkheidsvragenlijsten

A
  • voorspellende kracht
  • verhoogt validiteit van de selectieprocedure door lage correlatie met andere selectietechnieken
  • weinig culturele bias
23
Q

Nadelen persoonlijkheidsvragenlijst

A
  • sociale wenselijkheid leidt tot faken van antwoorden (maar verlaagt de voorspellende waarde niet)
  • wordt vaak gezien als een inbreuk op de privacy of niet relevant (lage face validity)
24
Q

gecontextualiseerde persoonlijkheidsvragenlijsten

A

men verschaft een frame of reference zodat iedereen respondent hetzelfde referentiekader gebruikt.

25
Q

Doelstellingen van een interview

A

Informatie-uitwisseling, geschiktheid toesten, persoonlijk contact, presenteren van de functie en organisatie

26
Q

Situationeel interview

A

Legt de klemtoon op hypothetisch gedrag in de toekomst waarbij per competentie een situatie wordt voorgelegd. Obv de goal-setting theorie zouden antwoorden op hypothetische situaties het gedrag in de toekomstige functie moeten voorspellen.

27
Q

Het gedragsgerichte interview

A

Door te vragen naar situaties uit het verleden probeert men toekomstig gedrag te voorspellen. De interviewer kan doorvragen adhv de STAR techniek.

28
Q

assessmentcenter

A

Een procedure, waarbij op systematische wijze, met gebruikmaking van zowel groeps- als individuele oefeningen, tests en simulaties wordt geprobeerd die kwaliteiten vast te stellen die essentieel zijn voor een goede functie-uitoefening van een of meer (toekomstige) medewerkers.

29
Q

belangstellingsvragenlijst

A

het is niet zo gebruikelijk om in een selectieprocedure te werken met belangstellingsvragenlijsten. Die zijn immers meestal gericht op schoolverlaters en bevatten veel schalen die vaak overbodig zijn in een selectie-context, zoals muzikale en artistieke interesses. Belangstellingsvragenlijsten zijn eenvoudig te fa-ken.Daarom worden ze meer gebruikt bij counseling, loopbaanbegeleiding en outplacement dan bij selectie.

30
Q

business gerelateerde test

A

cognitieve vaardigheidstests met een businessinhoud. De vragen worden verpakt in een aansprekende realistische context. (Onder ‘Selectie-instrumenten’).

31
Q

work sample

A

= tijdens assessment: weerspiegelt letterlijk een onderdeel van de functie en bied zo een representatieve steekproef van de taken aan de sollicitant

32
Q

fact-finding

A

vorm van work sample. Deze oefening bestaat meestal uit drie fasen. Allereerst krijgen de kandidaten een summiere probleem-schets voorgeschoteld die ze niet kunnen oplossen met de beperkte informatie die voorhanden is. Daarna worden ze geconfronteerd met een panel van zogenoemde resource persons aan wie ze slechts een be-perkt aantal vragen mogen stellen. Het komt erop aan de juiste vragen aan de juiste personen te stellen, zodat ze in de derde fase voldoende informatie hebben om het probleem op te lossen.

33
Q

in-basket oefening

A

een vorm van ‘work sample’ die ook ‘postbakoefening’ genoemd wordt. De kandidaten krijgen een hoeveelheid materiaal dat karakteristiek is voor het postvak van een manager: brieven, faxen, e-mails, memo’s en uitnodigingen. Dikwijls is er een verborgen verband tussen alle documenten. Ook bevat de in-basket nogal wat filleritems (waardeloos materiaal). In een beperkte tijdsspanne (bijvoorbeeld 60 of 90 minuten) moeten de deelnemers het materiaal doornemen, prioriteiten stellen, beslissingen nemen, een agenda opstellen en acties voorstellen.

34
Q

multisourcereferentie

A

aan sollicitanten vragen om diverse personen op te geven. Specifiek is het dan de bedoeling dat de sollicitant een vroegere collega, leidinggevende en medewerker aanduidt.

35
Q

Situational judgement test

A

in SJT’s worden aan de sollicitant werkgerelateerde situaties gepresenteerd, waarna hij of zij de meest passende handelwijze moet selecteren uit een aantal aangeboden responsalternatieven.

36
Q

Sollicitatieformulier

A

met behulp van zulke formulieren verzamelen organisaties informatie over de gevolgde studies en opleidingen, de werkgeschiedenis (vorige werkgevers, posities, verantwoordelijkheden, reden voor verandering van job), vrijetijdsbestedingen, medische achtergrond, burgerlijke staat en andere familiale gegevens van de kandidaat. Op grond van het sollicitatieformulier en het cv wordt dikwijls een eerste selectie uitgevoerd. Dit is feitenmateriaal.

37
Q

Factoren om rekening mee te houden bij de keuze van het selectieinstrument

A
  • Reacties van sollicitanten
  • Bias t.a.v. minderheidsgroepen
  • Validiteit
  • Prijs & tijd – investering