Hfst 10 Flashcards

1
Q

Aftrekposten

A

Aftrekposten verlagen het inkomen waarover belasting wordt berekend (de boxen) zoals uitgaven voor inkomensvoorzieningen en de hypotheekrente op de eigen woning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene heffingskorting

A

De heffingskorting die voor iedereen geldt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arbeidskorting

A

De heffingskorting voor werkenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belastbaar inkomen

A

Het inkomen na aftrek van de aftrekposten en na eventuele bijtellingen. Over dit inkomen wordt het te betalen belastingpercentage geheven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Collectieve of publieke sector

A

Alle overheidsorganisaties en zelfbestandige bestuursorganen (zbo’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Collectieve lasten

A

De optelsom van betaalde belastingen, sociale premies en niet belastingen aan de collectieve sector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Collectieve lastendruk

A

Collectieve lasten uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlandsproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Collectieve uitgaven

A

De totale uitgaven van de collectieve sector, bestaande uit bestedingen, overdrachtsuitgaven en rentebetalingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Degressief belastingtarief

A

Een belastingtariefstructuur waarbij het te behalen belastingpercentage daalt als het inkomen stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Directe belastingen

A

Directe belastingen zijn belastingen die de belastingplichtige direct over zijn inkomen en vermogen afdraagt aan de belastingdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Draagkrachtbeginsel

A

Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

EMU-saldo

A

Het saldo van het rijk, de sociale fondsen en de lagere overheden bij elkaar opgeteld, volgens de definitie van de europese monetaire unie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gemiddeld belastingtarief

A

Het totale bedrag aan de belastingheffing als percentage van het bruto-inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heffingskorting

A

Kortingen op de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Indirecte belastingen

A

Belastingen die moeten worden betaald bij de aanschaf, het bezit of het gebruik van bepaalde producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Inkomstenbelasting

A

Belasting op inkomste uit werk en woning (box 1) uit een aanmerkelijke belang (box 2) of uit sparen en beleggen (box 3)

17
Q

Marginaal belastingtarief

A

Het belasting- of heffingspercentage dat iemand moet betalen over een extra verdiende euro in box 1

18
Q

Miljoenennota

A

De hoofdlijnen en financiele onderbouwing van de begroting van de rijksoverheid en de instellingen over de sociale zekerheid

19
Q

Monetaire financiering

A

Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid worddt vergroot, dit gebeurt als de rijksoverheid geld leent van de monetaire financiele instellingen (mfi’s) zoals de particuliere banken

20
Q

Niet-monetaire financiering

A

Geld lenen waarbij de geldhoeveelheid gelijk blijft

21
Q

Overdrachtsuitgaven

A

Overdrachtsuitgaven bestaan uit inkomensoverdrachten (zoals sociale uitkeringen) en vermogensoverdrachten (zoals subsidies op bedrijfsinvesteringen)

22
Q

Overheid

A

Rijksoverheid en lagere overheden: Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen

23
Q

Overheidsconsumptie

A

Ambtenarensalarissen en materiele overheidsconsumptie die geen toename van de productiecapaciteit in een land

24
Q

Particuliere of private sector

A

Particuliere bedrijven en gezinnen

25
Q

Profijtbeginsel

A

Het principe dat je meer belasting betaalt naarmate je meer gebruik maakt van overheidsvoorzieningen

26
Q

Progressief belastingtarief

A

Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage stijgt als het inkomen stijgt

27
Q

Proportioneel belastingtarief

A

Een belastingtariefstructuur waarbij het te betalen belastingpercentage stijgt als het inkomen hetzelfde is

28
Q

Solidaritietsbeginsel

A

Saamhorigheidsprincipe is het principe dat de sterkeren in de samenleving de zwakkere ondersteunen

29
Q

Vermogensrendementsheffing (VRH)

A

De belastingheffing in box 3 over de grondslag sparen en beleggen

30
Q

Werknemersverzekering

A

Collectieve verzekering waar alleen (ex-)werknemers, indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, recht op hebben

31
Q

Zelfstandig bestuursorgaan (zbo)

A

Organisatie die zelfstandig verheidstaken uitvoert