Hfdst.3 Flashcards
Omschrijf de betekenis van Evolutie
Evolutie is het biologische begrip waarmee het proces van verandering in alle vormen van leven van generatie op generatie wordt aangegeven. Evolutie kan worden gedefinieerd als de geleidelijke verandering in populaties door overerving van kenmerken en eigenschappen met hun variatie en natuurlijke selectie.
Hoe beïnvloeden genen het gedrag?
Benoem daarbij de route zoals die in figuur 3.1 staat in het boek (blz. 61)
Genen helpen mee aan het bouwen en wijzigen/aanpassen van fysiologische structuren van ons lichaam. Die op hun beurt weer zorgen voor gedrag.
Genen zelf zorgen dus nooit direct voor gedrag!
Route:
- genen bouwen eiwitten
- eiwitten bouwen of wijzigen het fysiologische systeem (inclusief het brein) - het brein zorgt weer voor bepaald gedrag.
Elke stap in dit proces houdt interactie met de omgeving in. Omgeving is alles wat niet het gen zelf is: interne omgevingsfactoren (chemische processen) controleren gen activiteiten. Interne en externe omgevingsfactoren hebben invloed op fysiologische systemen die gedrag controleren. Gedrag kan andersom genen activeren door direct en indirecte effecten op de innerlijke omgeving.
Welke bijdragen van genen zijn het belangrijkst c.q. aan welk 3 fysiologische systemen dragen ze dan bij?
- Het sensorische systeem = geheel van cellen en zenuwen die zintuiglijke informatie doorgeven aan de hersenen
- Het motorische systeem (spieren etc)
- Het zenuwstelsel inclusief het brein
Hoe zou je ‘Genen’ fysiologisch kunnen omschrijven?
Genen zijn componenten van extreem lange moleculen die bestaan uit een substantie genaamd DNA.
DNA moleculen bestaan in de kern van elke cel en bevatten codes die zorgen voor de regulatie en aanmaak van bepaalde eiwitten (proteïnen).
Hoe zou je een proteïne molecuul fysiologisch kunnen omschrijven?
Proteïne moleculen (eiwitten) bestaan uit een lange ketting van kleinere moleculen genaamd Aminozuren
Noem twee soorten genen zoals die tegenwoordig benoemd worden. En wat doen ze?
- Coderende genen: geven een code af voor unieke eiwit moleculen
- Regulerende genen: zij helpen door verschillende biologische processen, coderende genen te activeren of te onderdrukken en hebben zo invloed op de ontwikkeling van het lichaam.
Hoe beïnvloedt de omgeving de activering van genen?
- Ervaringen activeren genen
- Deze genen produceren op hun beurt weer eiwitten
- Deze eiwitten wijzigen de functie van sommige neurale circuits in het brein
- Dit leidt vervolgens weer tot veranderingen in het individuele gedrag.
Wat is genotype en wat is fenotype?
- Het genotype is de verzameling van genetische varianten die we erven van onze ouders. Het begrip is afkomstig van de Deense geleerde Wilhelm Johannsen.
- Het fenotype is het totaal van alle waarneembare lichamelijke en gedragsmatige kenmerken die veroorzaakt worden door de interactie tussen onze genen en onze omgeving
Genetisch materiaal bevindt zich ook in elke ei en zaadcel. Ze zijn volgens een bepaalde structuur gearrangeerd. Hoe heet deze structuur?
Chromosomen
Hoeveel paar chromosomen heeft een mens?
23 paar
22 hiervan zijn echte paren waarbij elk chromosoom lijkt op de ander en dezelfde genen bevat
Het overgebleven paar bepaalt de sekse:
Xy = man
XX = vrouw
Wat is het verschil tussen mitose en meiose?
De mitose vindt plaats in alle lichaamscellen. De meiose vindt plaats in de geslachtscellen. …
Tijdens de mitose kan er geen uitwisseling plaatsvinden van DNA tussen de chromosomen. Er wordt alleen gekopieerd
Tijdens de meiose vindt er wel uitwisseling van DNA plaats. Dit gebeurt door middel van crossing-over.
Genetische diversiteit is belangrijk voor het nageslacht. Daarom gaat seksuele voortplanting boven clonen. Noem 2 redenen waarom genetische diversiteit belangrijk is.
1.Flexibiliteit binnen een soort.
Genetische diversiteit zorgt voor flexibiliteit in de populatie. Als de omstandigheden veranderen, zullen sommige genotypen hier beter mee om kunnen gaan en de selectiedruk verandert daardoor. Als de benodigde allelen om mee te kunnen draaien in de nieuwe omgeving niet langer aanwezig zijn in de populatie, of alleen in een heel lage frequentie, dan is het erg moeilijk voor de populatie om zich aan te passen. Dit kan verschrikkelijke gevolgen hebben voor de populatie.
2.Inteelt (toename van homozygosity).
Inteelt veroorzaakt inteelt depressie. Ingeteelde dieren zijn meestal minder gezond, ze leven korter en ze hebben een verminderd voortplantingsvermogen.
Wat is een zygote?
De zygote is in de levenscyclus van een geslachtelijk voortplantend organisme het eerste, eencellige stadium, vlak na de versmelting van twee haploïde gameten: de bevruchting van een eicel door een zaadcel.
De zygote bevat als eerste cel het volledige genen pakket in de vorm van de 23 paar chromosomen. Elk lid van een paar chromosomen komt of van de vader, of van de moeder. De zygote is daarom uniek.
Hoe worden identieke tweelingen ook wel genoemd?
Monozygote tweelingen
Hoe worden twee eiige tweelingen genoemd? (Fraternal twins)
Di-zygote tweelingen. Zij komen voort uit ieder een eigen zygoot. Net als ‘gewone’ broers en zussen
Genen komen dus in paren op chromosomen. Ze liggen daar op een bepaalde plek: locus.
Wat betekent in dit kader
Homozygoot en Heterozygoot?
De term homozygoot wordt gebruikt als de twee pakketjes informatie op een gen precies dezelfde informatie bevatten. De term heterozygoot wordt gebruikt als er twee verschillende pakketjes informatie op een gen zitten. Op zichzelf zeggen de termen homozygoot en heterozygoot weinig maar in combinatie met de dominantie van bepaalde genen kan dit allesbepalend zijn voor een organisme of zijn nakomelingen.
Wat zijn allelen?
Een allel is een onderdeel van een gen dat zorgt voor een bepaalde kenmerk. Vaak heeft een gen 2 allelen. Als een gen meer allelen heeft worden dit multiple allelen genoemd. Dit is bijvoorbeeld bij de bloedgroep van de mens. Allelen liggen op een bepaalde plaats op het gen (locus).
Elke uitvoering van een gen wordt een allel of Mendeliaande erffactor genoemd. Van elke gen heeft een diploid organisme vaak 2 allelen. Bij chromosomen liggen de allelen op dezelfde plaats: locus.
Een allel kan dominant of recessief zijn.
Wat zijn de Mendeliaans wetten van Erfelijkheid?
Deze wetten vormen de grondslag van de klassieke genetica (erfelijkheidsleer). Ze gaan ervan uit dat elk individu twee allelen voor dezelfde eigenschap bezit en deze willekeurig uit de vier verschillende allelen van de ouders ontvangt. Het fenotype (het fysieke uiterlijk) van het individu hangt af van welk van de twee allelen dominant is en welk recessief. Doordat individuen beide allelen kunnen doorgeven aan hun nageslacht, bevinden zich onder de nakomelingen zowel individuen met het dominante als het recessieve fenotype.
Een dominant gen toont zich in het uiterlijk bij zowel een homo- als heterozygote conditie: RR, Rr, rR.
Een recessief gen alleen bij een homozygote conditie: rr. In andere gevallen wordt het recessief gen altijd overruled door het dominante gen.
Wat is een haploide cel en wat is een diploide cel?
Een haploïde cel (n) is een cel met een enkel chromosoom van een chromosomen paar per kern. Geslachtscellen (gameten) zijn voorbeelden van haploïde cellen. Een celkern van een haploide cel bevat bij de mens 23 chromosomen. Een diploïde celkern (2n) bevat 46 chromosomen en komen de chromosomen in paren voor.
Het eerste diploïde eencellige stadium (zygote) is na het versmelten van de haploïde zaadcel met de haploïde eicel. Via vele celdelingen groeit de zygote via een embryo en foetus uit tot een baby.
Wat is het verschil tussen monogene (single genes) eigenschappen en polygene eigenschappen?
Monogeen wil zeggen: het uiterlijke kenmerk van een organisme wordt veroorzaakt door een enkel gen. Bijvoorbeeld: De kleur van dieren: in een bepaald konijnenras zijn de dieren zwart of bruin. Je kunt dit registreren in een computer als 0 voor zwart en 1 voor bruin (of 1 voor zwart en 2 voor bruin). Zulke eigenschappen worden in genetische termen monogenen genoemd: de expressie wordt bepaald door de allelen van één gen. Ze zijn categoriaal van aard: je kunt ze duidelijk indelen in groepen met ieder hun eigen, duidelijke kenmerken. Het Mendeliaans patroon van erfelijkheid is gebaseerd op een specifiek kenmerk dat voortkomt uit een enkele gen (of het zijn gladde of het zijn gerimpelde erwten).
Polygeen komt het meest voor en wil zeggen: de samenwerking van meerdere genen bij de vorming van een fenotype.Je kunt ze niet indelen in categorieën. Het kenmerk komt in een bepaalde mate voor of in een bepaalde gradatie. Door fokken kan zo’n polygene eigenschap sterker of zwakker worden. Bijvoorbeeld tamheid bij vossen, slimheid bij ratten.