Hfdst.2 Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen een theorie en een hypothese?

Wat bedoelt men met de cyclus van de wetenschap (cycle of science)?

A

Een theorie is een idee of concept dat is ontworpen om bestaande observaties te verklaren, en om vervolgens voorspellingen te kunnen doen t.a.v. nieuwe observaties die ontdekt kunnen worden.

Een hypothese is elke voorspelling die gedaan wordt t.a.v. nieuwe observaties op basis van een theorie.

Deze hypotheses worden vervolgens getest door experimenten of ander onderzoek. Wat weer leidt tot nieuwe observaties.

Cycle of science:

  • observaties leiden tot theorieën
  • theorieën tot hypotheses
  • hypotheses worden getest en onderzocht, wat weer kan leiden tot nieuwe observaties - theorieën - etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn 3 belangrijke lessen als het gaat om wetenschappelijk onderzoek?

A
  1. De waarde van scepsis.

Sceptici proberen beweringen te weerleggen. Dit is de basis van wetenschappelijke testen. Een wetenschappelijke theorie wordt geloofwaardiger als er herhaaldelijk wordt geprobeerd met echte wetenschappelijke pogingen deze te weerleggen. Scepsis daagt uit om te testen ipv kritiekloos beweringen te accepteren.

  1. De waarde van zorgvuldig observeren onder controleerbare omstandigheden.

Om hypotheses goed te testen controleren wetenschappers de omstandigheden waaronder ze testen. Zo sluiten ze alternatieve verklaringen uit. En als ze dan weer een nieuwe hypothese hebben, testen ze deze weer opnieuw onder bepaalde omstandigheden.

  1. Let op het probleem van observer-expectance of subject-expectance.

Zie ook bias. Observatoren zijn mensen met verwachtingen. Zij kunnen daardoor ongemerkt signalen afgegeven die het subject beïnvloeden. Zo wordt het resultaat van de meting onbewust gestuurd/beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het Parsimony principe?

Wat heeft ‘ockhams scheermes’ met het Parsimonie principe te maken?

A

Als 2 verklaringen plausibel zijn, dan heeft de eenvoudigste de voorkeur. Eenvoudig wil zeggen: de verklaring waar de minste aannames voor nodig zijn.

Ockhams scheermes houdt hetzelfde in als het parsimonie principe en betekent: de wet van de spaarzaamheid. Scheermes staat dan voor: het wegscheren van alle onnodige ingewikkeldheden om zo bij de eenvoudigste verklaring te komen.
Naar de filosoof William of Ockham.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De onderzoeksvraag bepaalt (als wetenschappers het goed doen) de methode van onderzoek.

Wat bepalen we van te voren bij een onderzoeksstrategie?
(3 dimensies)

A
  1. Design: Welk soort onderzoek gaan we doen?
    - Experiment
    - Correlatie studie
    - Beschrijvende studie
  2. Setting: Waar gaat we het onderzoek doen?
    - Field
    - Lab
  3. Data collectie methode: Hoe gaan we data verzamelen?
    - dmv observaties
    - dmv zelf-rapportage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer kies je voor Een Experiment als onderzoeksmethode?

A

Als er wordt gevraagd naar een causaal verband (oorzakelijk verband). Dus een oorzaak-gevolg vaststellen doe je met een experiment. We controleren de situatie zo veel als mogelijk en veranderen vervolgens 1 variabele (= de onafhankelijke variabele) om te kijken wat er dan gebeurt met de andere variabelen (= de afhankelijke variabelen).

  • Afhankelijke variabelen zijn in de psychologie meestal ‘het meetbare gedrag’
  • Onafhankelijke variabelen zijn in de psychologie meestal factoren die het gedrag kunnen beïnvloeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bedoelt men met een Within-subject-experiment?

A

Hier wordt getest met 1 groep. Deze groep kan zelfs bestaan uit maar 1 subject (zoals Clever Hans het paard). Bij een within subject experiment worden de verschillende condities van de onafhankelijke variabele toegepast binnen 1 groep of met 1 subject.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bedoelt men met Between-Groups Experiment?

A

Bij dit soort experiment vergelijkt men groepen met elkaar ten aanzien van een onderzoeksvraag. Zoals bij DiMascio ‘s onderzoek naar behandeling voor zware depressies. De manipulatie van de onafhankelijke variabele (zoals verschillende behandelingen) worden toegepast op verschillende groepen / subjects.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent ‘random assignments’ (willekeurige toewijzingen) bij experimenten en waar dient het voor?

A

Random assignments betekent het willekeurig toewijzen van subjecten aan groepen die onderzocht worden. Dit om bias te voorkomen.

Voorbeeld; Geen randomisatie

Voor je onderzoek naar de invloed van ijzertabletten op energieniveaus werf je participanten door flyers op te hangen in sportscholen, restaurants en cafés. Je kiest ervoor om participanten te verdelen over de groepen op basis van de locatie:
Participanten uit cafés worden in de controlegroep geplaatst
Participanten uit restaurants worden in de groep met een lage dosis geplaatst
Participanten uit sportscholen worden in de groep met een hoge dosis geplaatst
Met deze verdeling is het lastig om te bepalen of de participanteigenschappen in iedere groep hetzelfde zijn aan het begin van het experiment. Sportschoolbezoekers zijn mogelijk meer bezig met hun gezondheid dan participanten uit een café, en dat verschil zou je resultaten kunnen vertekenen.

Als je ontdekt dat de groep met een hogere dosis meer energie heeft dan de groep met een lagere dosis, kun je dit verschil wellicht niet volledig toeschrijven aan je manipulatie. In plaats daarvan is het waarschijnlijker dat het resultaat een gevolg is van een interactie tussen de participanteigenschappen en je onafhankelijke variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer kiest men voor een Correlatie studie/onderzoek?

A

Bij een correlatie onderzoek voer je geen manipulatie uit zoals in een experiment. Vaak vanwege praktische of ethische bezwaren. Je beïnvloedt dus geen onafhankelijke variabele. We kunnen met dit soort onderzoek dus geen oorzaak-gevolg verband (causaal verband) vaststellen. Je meet gewoon twee variabelen om te zien of er een samenhang is tussen beiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer kiest men voor Beschrijvend onderzoek (descriptive studies)?

A

Men kiest voor dit soort onderzoek als we met veel details willen beschrijven hoe bepaalde processen verlopen. Wordt vooral ingezet bij een Open Vraagstelling (Hoe zullen mensen zich gedragen) en niet naar de vraag om samenhang of oorzakelijk verband. We kunnen met dit soort onderzoek dus geen oorzaak-gevolg vaststellen of verbanden tussen variabelen omdat we niets meten of manipuleren.

Beschrijvend onderzoek is heel geschikt om nauwkeurig in kaart te brengen hoe een specifieke groep of individu zich gedraagt in een specifieke context (omgeving).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het voordeel en het nadeel van Laboratorium Onderzoek?

A

Het voordeel is: de onderzoekers kunnen de omgeving nauwkeuriger beheersen. Ze kunnen precies datgene manipuleren dat ze willen onderzoeken.

Het nadeel is: het lab is vaak vrij steriel en heeft relatief weinig overeenkomsten met de dagelijkse praktijk. Wat vertellen onderzoeksresultaten dan nog over menselijk gedrag in een natuurlijke context?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het voordeel en nadeel van veldonderzoek? (Field)

A

Voordeel: bij veldonderzoek krijg je veel meer zicht op het gedrag van mensen in hun natuurlijke context.

Nadeel: in veldonderzoek is de omgeving moeilijker te controleren. De invloed van allerlei andere factoren op hetgeen je wilt observeren is moeilijker uit te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de 2 methodes van Data verzamelen en leg ze uit.

A
  1. Zelfrapportage
    Dan vragen we aan mensen om zichzelf te beschrijven. Bijvoorbeeld hoe ze zich voelen, wat ze denken, hoe ze zich gedragen in bepaalde situaties. Meestal doen we dit met gestructureerde vragenlijsten maar het gebeurt soms ook door Introspectie = ongelimiteerd reflectie op het bewustzijn.

Probleem bij deze methode: je laat mensen zelf oordelen over hun gedrag. En dit is niet altijd waarheidsgetrouw.

  1. Observatie.
    Je kijkt naar hoe mensen (of dieren) doen. Vaak gebeurt dit in het veld (field).

Probleem: mensen gedragen zich vaak anders als ze weten dat ze worden geobserveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het Hawthorne effect?

A

Mensen gedragen zich vaak anders als ze weten dat ze worden geobserveerd. Dit geeft dan een onbetrouwbaar observatie resultaat.

Daarom is het van belang observaties zo onopvallend mogelijk uit te voeren. Of ervoor te zorgen dat mensen aan de aanwezigheid van de observator wennen zodat ze hem vergeten = habituation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 2 soorten statistiek

A
  1. Beschrijvende statistiek (descriptive statistics)
    Alle numerieke methodes die worden gebruikt om datasets samen te vatten/te beschrijven.
  2. Inferentiele statistiek (inferential statistics)
    Deze methode van statistiek helpt onderzoekers te bepalen hoe zeker ze kunnen zijn van hun oordeel, of de waargenomen resultaten (al dan niet) berusten op toeval.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke termen komen voor bij beschrijvende statistiek? (op een numerieke manier scores beschrijven)

A
  • Mean = het gemiddelde
  • Median = de centrummaat/ het midden. Heeft evenveel scores hoger en evenveel scores lager.
  • Measure of variability = de mate van variabiliteit.
    Scores die dicht bij het gemiddelde liggen (de Mean) geven aan dat er sprake is van een lage variabiliteit
    Scores die grotere verschillen vertonen tov het gemiddelde geven een hogere variabiliteit aan.
  • Standaard deviatie = dmv een formule kun je de variabiliteit meten. Hoe verder weg de scores van het gemiddelde, hoe groter de variabiliteit en dus hoe groter de standaard deviatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke term hoort bij het beschrijven van een correlatie. En hoe wordt deze correlatie aangeduid?

A

Term: Correlatie coëfficiënt

Dit is de maat / een getal dat een correlatie aangeeft tussen twee reële getallen (stochastische grootheden c.q. variabelen). Het getal geeft de sterkte van de correlatie aan + de richting (positief / negatief) van de correlatie tussen twee numerieke variabelen.

Aanduiding:
De sterkte van de correlatie kan variëren: de correlatie kan sterk zijn (= als de correlatiecoefficient dicht bij de +1 of -1 ligt). Of matig-zwak (dicht bij de 0) of er kan geen correlatie zijn. Dan is het correlatie getal 0.

Je kan ook de voorspelbaarheid (richting) van het verband / de correlatie aangeven: als de ene variabele toeneemt, zal de ander ook toenemen (positieve correlatie) Of: de stijging van de ene variabele zorgt voor een daling van de andere variabele (negatieve correlatie).

-1 = een (perfecte) negatieve lineaire correlatie 
0 = geen lineaire correlatie 
\+1 = een (perfecte) positieve lineaire correlatie 
Positief = als de ene variabele toeneemt zal ook de ander toenemen/stijgen 
Negatief = als de ene variabele toeneemt/stijgt zal de ander afnemen/dalen
0 = geen correlatie ofwel geen voorspelbaarheid dat de ene variabele effect heeft op de andere variabele. Hoe dichter de waarde bij de 0 ligt, hoe zwakker de samenhang tussen 2 variabelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvoor dient inferentiele statistiek?

A

Alle data, voortkomend uit onderzoek, bevatten een bepaalde mate van toeval (chance). Er zijn namelijk altijd wel random variabelen aanwezig. Het is belangrijk om eerst deze mate van toeval te bepalen alvorens je conclusies gaat trekken uit de data. Hiervoor is inferentiele statistiek. Deze vorm van statistiek helpt ons de waarschijnlijkheid in te schatten dat relaties die zijn waargenomen reeel en herhaalbaar zijn of voortkomen uit toeval.

18
Q

Wanneer zijn statistische resultaten significant?

A

Als het erg onwaarschijnlijk is dat de verbanden tussen de waargenomen resultaten voortkomen uit toeval. Dit wordt aangegeven met een P-waarde.

19
Q

Wat geeft de P-waarde aan?

A

De P-waarde komt voort uit ‘de wetten van waarschijnlijkheid (= probabiliteit)’. De P-waarde geeft het niveau van statistische relevantie aan (level of significance).

Een P-waarde van 0,05 (5%) of lager betekent: een hoge statistische relevantie.

20
Q

Welke elementen zijn van belang om de P-waarde (de statistische relevantie) te kunnen berekenen?

A
  1. De grootte van het waargenomen effect.

Hoe groter het waargenomen verschil (bij een experiment) of hoe groter de waarde van de correlatie coëfficiënt (bij een correlatie studie), hoe meer je kunt aannemen dat het waargenomen effect statistisch relevant is.

  1. Het aantal individuele subjects of observaties in een onderzoek.

Grote hoeveelheden data worden minder vaak verstoord door toeval dan kleinere hoeveelheden.

  1. De variabiliteit van data binnen een groep.

Vaak geldt: hoe kleiner de variabiliteit binnen een groep, hoe groter de kans dat de resultaten statistisch relevant zullen zijn.

21
Q

Wat is bias?

A

Wanneer een onderzoek zodanig wordt opgezet of geanalyseerd dat het (vaak onbewust) leidt tot een systematische vertekening van de relatie, is er sprake van bias (ruis). Bias berust dus niet op toeval. Daarom is bias niet meer op te lossen tijdens het onderzoek.

22
Q

Wat houdt het in als een steekproef door bias is verstoord?

A

Dan is de groep waaronder de steekproef wordt gehouden op de een of andere manier niet representatief voor de grotere/algemene groep waar men de resultaten op wilt toepassen.

23
Q
Joseph Henrich (2010) wees al op bias bij steekproef dmv de term
WEIRD. Wat betekent deze term?
A
Western
Educated
Industrialized
Rich
Democratic societies 

Er is veel onderzoek gedaan met groepen die deze kenmerken hebben. Maar die zijn natuurlijk niet altijd representatief voor de rest van de wereld!

24
Q

Wat wordt bedoeld met Betrouwbaarheid bij metingen?

Heeft betrouwbaarheid te maken met bias of error?

A

Betrouwbaarheid (reliability) heeft te maken met error. Niet met bias. Betrouwbaarheid wil vaak zeggen: elke keer dat je hetzelfde onderzoek uitvoert met dezelfde specifieke subjecten geeft het vergelijkbare resultaten. Daarom wordt betrouwbaarheid ook wel Replicability genoemd.

Errors kunnen vaak (in de telling) opgelost worden door inferentiele statistiek.

25
Q

Wat betekent interobserver reliability?

A

Dan zorg je, in het kader van betrouwbaarheid, voor een tweede observator.

Belangrijk hierbij is dat hetgeen men wilt observeren duidelijk gedefinieerd wordt.
Dit noemen we een operational definition.

26
Q

Wat wordt bedoeld met validiteit?

A

Met validiteit wordt bedoeld: als de meetprocedure inderdaad voorspelt wat is bedoeld om met die methode/dat instrument te meten/te voorspellen.

Een gebrek aan validiteit kan een vorm van bias zijn.

27
Q

Wat wordt bedoeld met Face Validity?

A

Validiteit op het eerste gezicht: de onderzoekers hebben intuïtief de indruk dat een meting valide is, omdat ze weten dat deze test gaat meten wat ze willen meten.

28
Q

Wat wordt bedoeld met Criterion Validity?

A

Criterium validiteit is: validiteit die wordt beschouwd aan de hand van een lijst met criteria (index) in welke mate de test een voorspellende waarde kan hebben. We bepalen dus een aantal kenmerken van een bepaald fenomeen en gaan op basis daarvan metingen uitvoeren.

29
Q

Wat zijn observer-expectance effecten? (vorm van bias). En hoe kun je dit vermijden?

A

Omdat onderzoekers/observatoren mensen zijn hebben zij ten aanzien van het onderzoek bepaalde verwachtingen. Deze kunnen onbewust invloed hebben op hetgeen dat wordt geobserveerd, op de observaties zelf en dus op het resultaat van het onderzoek. Zie bij Clever Hans.

Het kan vermeden worden door de observator ‘blind’ te laten observeren: je vertelt de observator dan niet waar het onderzoek over gaat en/of over de verschillen tussen groepen die geobserveerd worden.

30
Q

Wat zijn Subject-expectance effect? (vorm van bias). Hoe kan dit worden vermeden?

A

Ook mensen die geobserveerd worden kunnen bepaalde verwachtingen hebben waardoor ze zich anders gaan gedragen of opstellen.

Zie ook het Hawthorne effect: mensen gedragen zich anders als ze weten dat ze worden geobserveerd.

Je kunt dit vermijden door ervoor te zorgen dat mensen niet weten waarom ze geobserveerd worden (blind). Of je zorgt ervoor dat ze gewend raken aan de observator en deze dus ‘vergeten’.

31
Q

Wat betekent een Double blind experiment?

A

Dan weet noch de onderzoeker noch degene die onderzocht/geobserveerd wordt waar het onderzoek precies om draait.

32
Q

Welke rol speelt Replicating (herhalen) in de wetenschap? Waarom gebeurt dit?

A

Wetenschappelijke ideeën worden getest door het opnieuw produceren of kopiëren van resultaten uit vorige onderzoeken. Hoe betrouwbaar zijn de ideeën nog?

Veel bevindingen die ooit gepubliceerd zijn in gerenommeerde vakbladen zijn nooit getoetst dmv replica. Hoewel de meeste wel gerepliceerde onderzoeken dezelfde patronen laten zien.

Wetenschap is conservatief. Er wordt niet zo snel ruimte gegeven of geschreven over nieuwe ideeën. Men blijft toch liever bij de welbekende ingeburgerde bevindingen

33
Q

Ethiek speelt een belangrijke rol bij onderzoek. Zeker als het gaat om onderzoek bij mensen.

Noem de 3 specifieke zaken waaraan bij onderzoek met mensen aandacht moet worden besteed.

A
  1. Privacy van de deelnemer
    - Deelnemers moeten vooraf goed geïnformeerd zijn en een ‘informed consent’ getekend hebben.
    - Deelnemers moeten weten dat ze niet verplicht zijn tot deelname
    - De anonimiteit moeten worden gewaarborgd
  2. Ongemak en materiële of immateriële schade moet vermeden of geminimaliseerd worden
    - Deelnemers mogen zich ten alle tijden terugtrekken
    - onderzoek zodanig inrichten dat ongemak en schade niet kunnen optreden.
    - of, als dat niet mogelijk is, op zoek gaan naar een onderzoeksopzet waarbij dat risico kleiner is.
    - of, als dit laatste er niet is, goed afwegen of het ongemak / de schade opweegt tegen de opbrengst van het onderzoek
  3. Zorgvuldig omgaan met eventueel benodigde ‘misleiding’
    - Deelnemers achteraf goed debriefen
    - In de ‘Informed consent’ opnemen dat er aspecten van het onderzoek geheim moeten blijven. Maar dat ze erna dmv debriefing bekend worden gemaakt
34
Q

Noem 3 specifieke zaken die meegenomen moeten worden bij de keuze voor ‘onderzoek met dieren’

A
  1. Dieren mogen gebruikt worden voor onderzoek als de onderzoeksmethoden niet ethisch verantwoord zijn voor mensen. Zoals fokken en chirurgie
  2. Als de biologische mechanismes van dieren direct toepasbaar zijn op mensen, worden dieren gebruikt voor het onderzoek.
  3. Dieren mogen niet nodeloos lijden. Ze moeten goed worden verzorgd. Het ongemak moet altijd in verhouding staan met de potentiële waarde van het te verwachten resultaat.
35
Q

Wat doet de cETO?

A

De cETO is de commissie ethische toetsing onderzoek. Deze toetst mensgebonden onderzoek op WMO-plichtigheid

36
Q

Wat betekent WMO in het kader van ethiek en onderzoek?

A

WMO betekent: Wet Medisch-Wetenschappelijk Onderzoek.

37
Q

Wanneer valt een onderzoek onder de WMO?

A

Als het een medisch wetenschappelijk onderzoek betreft. Dit is het geval als het onderzoek wordt uitgevoerd bij mensen en als primair doel heeft: medische kennis verzamelen

Als er handelswijzen worden opgelegd aan mensen waarbij de integriteit van de deelnemer dusdanig bedreigd kan worden, dat bescherming via wettelijke toetsing nodig is.

Zodra aan beide criteria is voldaan, is het onderzoek WMO plichtig. Dan valt het onder de WMO.

38
Q

Wanneer komt de METC in beeld en wat is dat?

A

De METC is de medisch ethische toetsing commissie. Een erkend orgaan, vaak verbonden aan een medisch centrum, die toetst of het onderzoeksvoorstel voldoet aan de randvoorwaarden die de WMO stelt. Deze komt alleen in beeld als het onderzoek WMO plichtig is.

De METC overtreft dus de cETO. De cETO kan wel worden ingeschakeld als er geen sprake is van WMO plichtig onderzoek.

39
Q

Wat zegt de cETO over psychologie studenten?

A

De psychologie student wordt als onderzoeker gezien en dient zich dus,net als volleerde onderzoekers, aan de wetten, regels en richtlijnen te houden. Maar doet dit wel onder toezicht van een begeleider.

40
Q

Wat is het verschil tussen een afhankelijke en een onafhankelijke variabele?

A

Een afhankelijke variabele is een variabele waarover in statistiek (in wetenschappelijk onderzoek) een voorspelling wordt gedaan om een hypothese te toetsen. Een onafhankelijke variabele (of experimentele variabele of predictor) is een variabele die gebruikt wordt om de voorspellingen op te baseren. Deze kan dus door de onderzoekers gemanipuleerd worden.

Voorbeeld:
Om de invloed van alcohol op het leervermogen bij muizen te onderzoeken, kan men de muizen een bepaalde hoeveelheid alcohol toedienen en na een bepaalde tijd meten hoe snel de muizen nieuwe zaken leren. De hoeveelheid alcohol die men in dit geval toedient, is de onafhankelijke variabele. De snelheid van het leren is dan de afhankelijke variabele. De toegediende hoeveelheid alcohol hangt niet af van de muis, en is dus onafhankelijke variabele. De snelheid van leren hangt van de muis af, en is dus de afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele kan gemanipuleerd worden door de onderzoekers.

Covariabelen zijn de vaak ook aanwezige (in te stellen) variabelen, die naast de afhankelijke en onafhankelijke variabelen eveneens van invloed (kunnen) zijn op het gemeten effect.

Als men in het onderzoek niet specifiek geinteresseerd is in de verschillen tussen de leeftijden van de muizen, maar wel een effect verwacht van de leeftijd (jonge muizen leren sneller dan oude muizen), dan wordt ‘leeftijd’ behandeld als een covariabele.

41
Q

Wat is De standaarddeviatie?

A

De standaarddeviatie of standaardafwijking geeft de mate van spreiding aan in bepaalde data. Het geeft aan hoezeer de geobserveerde waardes afwijken van het gemiddelde.

Voorbeeld: Op een toets wordt door vier leerlingen (Groep A) de volgende resultaten gehaald: 8, 6, 8, 10. Het gemiddelde cijfer van deze groep is: (8 + 6 + 8 + 10) / 4 = 8. Een andere groep (Groep B) haalt de volgende resultaten: 8, 8, 7, 9. Het gemiddelde cijfer van deze groep is: (8, 8, 7, 9) / 4 = 8. Beide groepen hebben dus gemiddeld een 8 gehaald. Als we kijken naar de spreiding van de resultaten rondom het gemiddelde, zien we wel verschillen. De standaardafwijking van groep A is namelijk 1.63 punten. Oftewel, de cijfers van de leerlingen wijken gemiddeld 1.63 punten af van het gemiddelde cijfer 8. Van groep B is de standaardafwijking 0.82. In deze groep wijken de cijfers van de leerlingen dus gemiddeld 0.82 punten af van het gemiddelde cijfer 8.

Een kleine standaardafwijking betekent dat er weinig verschillen zijn tussen de scores van individuele leerlingen, terwijl een grote standaardafwijking betekent dat er grote verschillen zijn tussen de scores van individuele leerlingen en je dus voorzichtig dient te zijn bij de interpretatie. Een aantal uitschieters kan de gemiddelde score zo sterk beïnvloeden.

42
Q

Hoe kunnen we de validiteit toetsen van een meetprocedure? Noem 2 manieren.

A
  1. Via Face Validity: intuïtief cq op het oog weten de onderzoekers dat deze methode de juiste is om de gewenste meting te doen.

Indruksvaliditeit of ‘validiteit op het eerste gezicht’ (face validity) slaat op de mate waarin een instrument de indruk wekt iets relevants te meten, met andere woorden of een instrument valide lijkt. Zo zouden de antwoorden op de vragen uit een vragenlijst een goede indicatie moeten zijn voor datgene wat we met het instrument proberen vast te stellen.

Validiteit op het eerste gezicht heeft wetenschappelijk gezien nauwelijks of geen waarde. In de praktijk wordt echter veelvuldig gebruik gemaakt van instrumenten die uitsluitend berusten op deze vorm van validiteit.

  1. Via criterion Validity: Criteriumvaliditeit wordt ook wel criterion validity genoemd en heeft te maken met de samenhang tussen twee testresultaten: namelijk jouw eigen meting en een andere meting (het criterium). Het analyseren van de overeenkomst tussen een testresultaat en een criterium wordt ook wel “validering” genoemd.