Het Woorden Flashcards

1
Q

het aandeel

A

het aandeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het aantal

A

het aantal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het adres

A

het adres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het advies

A

het advies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het afscheid

A

het afscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het antwoord

A

het antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het antwoordapparaat

A

het antwoordapparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het aquarium - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het aquarium - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het argument

A

het argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het artikel

A

het artikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het aspect

A

het aspect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het bad

A

het bad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het balkon

A

het balkon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het bankbiljet

A

het bankbiljet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het bed

A

het bed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het bedrag

A

het bedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het bedrijf

A

het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het beeld

A

het beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het been

A

het been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het beest

A

het beest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het begin - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het begin - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het begrip

A

het begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

het beklag - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het beklag - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het belang

A

het belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

het beleid

A

het beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

het bereik - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het bereik - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

het bericht

A

het bericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

het beroep

A

het beroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het besluit

A

het besluit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het bestaan

A

het bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

het bestuur - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het bestuur - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

het bevel

A

het bevel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

het bewijs

A

het bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

het bezit

A

het bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

het bezoek

A

het bezoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

het bezwaar

A

het bezwaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

het bier

A

het bier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

het blad

A

het blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

het bloed

A

het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

het boek

A

het boek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

het bord

A

het bord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

het bos

A

het bos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

het bot

A

het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

het brood

A

het brood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

het buitenland

A

het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

het bureau

A

het bureau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

het buurthuis

A

het buurthuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

het cadeau

A

het cadeau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

het café

A

het café

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

het centrum

A

het centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

het cijfer

A

het cijfer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

het conflict

A

het conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

het consulaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het consulaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

het consultatiebureau

A

het consultatiebureau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

het contact

A

het contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

het dak

A

het dak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

het dal

A

het dal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

het decorum - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het decorum - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

het deel

A

het deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

het detail

A

het detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

het dier

A

het dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

het diner

A

het diner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

het ding

A

het ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

het diploma

A

het diploma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

het doek

A

het doek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

het doel

A

het doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

het doen van een dutje - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

A

het doen van een dutje - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

het dorp

A

het dorp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

het effect

A

het effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

het egoïsme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het egoïsme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

het ei

A

het ei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

het eiland

A

het eiland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

het eind

A

het eind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

het element

A

het element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

het eten

A

het eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

het examen

A

het examen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

het feest

A

het feest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

het feit

A

het feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

het formulier

A

het formulier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

het fornuis

A

het fornuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

het fruit

A

het fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

het gas

A

het gas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

het gat

A

het gat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

het gebaar

A

het gebaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

het gebied

A

het gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

het gebouw

A

het gebouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

het gebrek

A

het gebrek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

het gebruik

A

het gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

het gedeelte

A

het gedeelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

het gedoe - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het gedoe - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

het gedrag

A

het gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

het gefluister - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het gefluister - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

het gegeven - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het gegeven - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

het geheel

A

het geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

het geheim

A

het geheim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

het geld

A

het geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

het geloof

A

het geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

het geluid

A

het geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

het geluk

A

het geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

het gesprek

A

het gesprek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

het gevaar

A

het gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

het geval

A

het geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

het gevoel

A

het gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

het gevolg

A

het gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

het geweld

A

het geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

het gewicht

A

het gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

het gezag

A

het gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

het gezang- naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het gezang- naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

het gezelschap

A

het gezelschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

het gezicht

A

het gezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

het gezin

A

het gezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

het glas

A

het glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

het gordijn

A

het gordijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

het gras

A

het gras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

het haar

A

het haar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

het hart

A

het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

het hek

A

het hek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

het hoofd

A

het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

het hoofdstuk

A

het hoofdstuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

het horloge

A

het horloge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

het hotel

A

het hotel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

het hout

A

het hout

123
Q

het huis

A

het huis

124
Q

het huishouden

A

het huishouden

125
Q

het huiswerk

A

het huiswerk

126
Q

het huwelijk

A

het huwelijk

127
Q

het ideaal

A

het ideaal

128
Q

het idealisme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het idealisme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

129
Q

het idee

A

het idee

130
Q

het identiteitsbewijs

A

het identiteitsbewijs

131
Q

het ijs

A

het ijs

132
Q

het ijzer

A

het ijzer

133
Q

het individu

A

het individu

134
Q

het initiatief

A

het initiatief

135
Q

het instrument

A

het instrument

136
Q

het inzicht

A

het inzicht

137
Q

het jaar

A

het jaar

138
Q

het kabinet

A

het kabinet

139
Q

het kader

A

het kader

140
Q

het kamp

A

het kamp

141
Q

het kantoor

A

het kantoor

142
Q

het karakter

A

het karakter

143
Q

het kenmerk

A

het kenmerk

144
Q

het kind

A

het kind

145
Q

het kleed

A

het kleed

146
Q

het klimaat

A

het klimaat

147
Q

het komen en gaan van de vogels - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

A

het komen en gaan van de vogels - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

148
Q

het kruis

A

het kruis

149
Q

het kwartaal

A

het kwartaal

150
Q

het kwartier

A

het kwartier

151
Q

het laken

A

het laken

152
Q

het land

A

het land

153
Q

het lawaai

A

het lawaai

154
Q

het leger

A

het leger

155
Q

het leven

A

het leven

156
Q

het liberalisme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het liberalisme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

157
Q

het lichaam

A

het lichaam

158
Q

het licht

A

het licht

159
Q

het lid

A

het lid

160
Q

het lied

A

het lied

161
Q

het lijf

A

het lijf

162
Q

het loon

A

het loon

163
Q

het lot

A

het lot

164
Q

het mandaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het mandaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

165
Q

het materiaal

A

het materiaal

166
Q

het medicijn

A

het medicijn

167
Q

het meisje

A

het meisje

168
Q

het mes

A

het mes

169
Q

het meubel

A

het meubel

170
Q

het middel

A

het middel

171
Q

het midden

A

het midden

172
Q

het milieu

A

het milieu

173
Q

het model

A

het model

174
Q

het moment

A

het moment

175
Q

het museum - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het museum - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

176
Q

het nieuws

A

het nieuws

177
Q

het niveau

A

het niveau

178
Q

het noorden

A

het noorden

179
Q

het nummer

A

het nummer

180
Q

het ogenblik

A

het ogenblik

181
Q

het onderdeel

A

het onderdeel

182
Q

het onderscheid

A

het onderscheid

183
Q

het onderwerp

A

het onderwerp

184
Q

het onderwijs

A

het onderwijs

185
Q

het onderzoek

A

het onderzoek

186
Q

het ongeluk

A

het ongeluk

187
Q

het ontbijt

A

het ontbijt

188
Q

het ontslag

A

het ontslag

189
Q

het onweer

A

het onweer

190
Q

het oog

A

het oog

191
Q

het oor

A

het oor

192
Q

het oordeel

A

het oordeel

193
Q

het oosten

A

het oosten

194
Q

het orgaan

A

het orgaan

195
Q

het overleg

A

het overleg

196
Q

het paard

A

het paard

197
Q

het pad

A

het pad

198
Q

het pak

A

het pak

199
Q

het paleis

A

het paleis

200
Q

het papier

A

het papier

201
Q

het park

A

het park

202
Q

het parlement

A

het parlement

203
Q

het paspoort

A

het paspoort

204
Q

het patroon

A

het patroon

205
Q

het perron

A

het perron

206
Q

het personeel

A

het personeel

207
Q

het plafond

A

het plafond

208
Q

het plan

A

het plan

209
Q

het plein

A

het plein

210
Q

het plezier

A

het plezier

211
Q

het postkantoor

A

het postkantoor

212
Q

het principe

A

het principe

213
Q

het probleem

A

het probleem

214
Q

het proces

A

het proces

215
Q

het product

A

het product

216
Q

het programma

A

het programma

217
Q

het protest

A

het protest

218
Q

het publiek

A

het publiek

219
Q

het raam

A

het raam

220
Q

het rapport

A

het rapport

221
Q

het referaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het referaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

222
Q

het restaurant

A

het restaurant

223
Q

het resultaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het resultaat - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

224
Q

het rijbewijs

A

het rijbewijs

225
Q

het rijk

A

het rijk

226
Q

het risico

A

het risico

227
Q

het rooster

A

het rooster

228
Q

het salaris

A

het salaris

229
Q

het sap

A

het sap

230
Q

het schema

A

het schema

231
Q

het schip

A

het schip

232
Q

het seizoen

A

het seizoen

233
Q

het slachtoffer

A

het slachtoffer

234
Q

het slot

A

het slot

235
Q

het speelgoed

A

het speelgoed

236
Q

het spek

A

het spek

237
Q

het spel

A

het spel

238
Q

het spoor

A

het spoor

239
Q

het spreekuur

A

het spreekuur

240
Q

het standpunt

A

het standpunt

241
Q

het station

A

het station

242
Q

het stopcontact

A

het stopcontact

243
Q

het stoplicht

A

het stoplicht

244
Q

het strand

A

het strand

245
Q

het stuk

A

het stuk

246
Q

het stuur

A

het stuur

247
Q

het succes

A

het succes

248
Q

het surrealisme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het surrealisme - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

249
Q

het systeem

A

het systeem

250
Q

het teken

A

het teken

251
Q

het terras

A

het terras

252
Q

het terrein

A

het terrein

253
Q

het tijdschrift

A

het tijdschrift

254
Q

het tijdstip

A

het tijdstip

255
Q

het tikken van de klok - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

A

het tikken van de klok - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

256
Q

het toilet

A

het toilet

257
Q

het toneel

A

het toneel

258
Q

het touw

A

het touw

259
Q

het trapportaal

A

het trapportaal

260
Q

het type

A

het type

261
Q

het ultimatum - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

A

het ultimatum - alle woorden die eindigen op -um, -aatof -isme

262
Q

het uur

A

het uur

263
Q

het vak

A

het vak

264
Q

het vallen van de nacht - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

A

het vallen van de nacht - het werkwoord als zelfstandig naamwoord.

265
Q

het veld

A

het veld

266
Q

het verband

A

het verband

267
Q

het verdriet - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het verdriet - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

268
Q

het verhaal - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het verhaal - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

269
Q

het verkeer - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het verkeer - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

270
Q

het verlangen

A

het verlangen

271
Q

het verleden - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het verleden - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

272
Q

het verlies - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het verlies - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

273
Q

het vermogen - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

A

het vermogen - naamwoorden die beginnen met de vervoegselsge-, be-enver-, maar die niet eindigen op-ing

274
Q

het verschijnsel

A

het verschijnsel

275
Q

het verschil

A

het verschil

276
Q

het verstand

A

het verstand

277
Q

het vertrek

A

het vertrek

278
Q

het vertrouwen

A

het vertrouwen

279
Q

het verzet

A

het verzet

280
Q

het verzoek

A

het verzoek

281
Q

het vet

A

het vet

282
Q

het vlees

A

het vlees

283
Q

het vliegtuig

A

het vliegtuig

284
Q

het voedsel

A

het voedsel

285
Q

het volk

A

het volk

286
Q

het voorbeeld

A

het voorbeeld

287
Q

het voordeel

A

het voordeel

288
Q

het voorstel

A

het voorstel

289
Q

het voorwerp

A

het voorwerp

290
Q

het vuur

A

het vuur

291
Q

het wapen

A

het wapen

292
Q

het water

A

het water

293
Q

het weekend

A

het weekend

294
Q

het weer

A

het weer

295
Q

het werk

A

het werk

296
Q

het westen

A

het westen

297
Q

het wonder

A

het wonder

298
Q

het woord

A

het woord

299
Q

het woordenboek

A

het woordenboek

300
Q

het zand

A

het zand

301
Q

het ziekenhuis

A

het ziekenhuis

302
Q

het zout

A

het zout

303
Q

het zuiden

A

het zuiden