4.4 Wel of niet kunnen, activiteiten - Blad1 Flashcards
de aanleg (voor) = het talent [-en]
iets wat je van jezelf goed kunt. Heb jij aanleg voor talen? Heb jij aanleg voor talen? Deze zanger zingt prachtig: hij heeft veel talent.
in staat zijn (was in staat, ben in staat geweest)
iets kunnen. Hij had weinig tijd en was niet meer in staat om het huis schoon te maken voor zijn moeder kwam.
bekwaam
wie goed is in zijn werk of zijn vak. Gezocht: bekwame secretaresse.
omgaan met (gingom met,is omgegaan met)
op een bepaalde manier contact hebben met iemand of iets, reageren op iemand of iets. Hoe gaat hij om met zijn zieke moeder? Wie kan er goed met computers omgaan?
anpakken (pakteaan, h. aangepakt)
beginnen met het oplossen van een probleem. De regering wil zo snel mogelijk de werkloosheid aanpakken.
zich gedragen (gedroegzich, h. zich gedragen)
op een bepaalde manier handelen en reageren. Marijke gedraagt zich soms als een klein kind.
beheersen (beheerste, h. beheerst)
kennis hebben van iets, kennen of kunnen. Wilco beheerst de grammatica volledig. Welke talen beheerst u?
actief
wie veel doet en veel beweegt, is actief. Ik heb een erg actieve oma: ze wandelt, ze fietst, ze danst …
passief
wie weinig initiatief neemt en afwacht, is passief. De meeste studenten in mijn klas zijn saai en passief.
afhankeiijk (van)
wie hulp of steun nodig heeft, is afhankelijk van wie die hulp of steun kan geven. Arme landen zijn afhankelijk van het rijke westen.
toegeven (gaf toe, h. toegegeven)
1 iets zeggen wat je liever niet had gezegd. Els gaf toe dat ze nog nooit een boek gelezen had. 2 iets laten gebeuren wat je liever niet had laten gebeuren. Jorris bleef maar zeuren, en uiteindelijk gaf zijn moeder toe: hij kreeg nog een ijsje.
verdragen (verdroeg,h. verdragen)
meemaken en er niet boos om worden. Ze verdraagt alles wat die vervelende zoon van haar doet.
aanzien (zagaan, h. aangezien)
iets laten gebeuren zonder te reageren. Nico kon niet langer aanzien dat zijn vader zo onvriendelijk deed tegen zijn moeder.
proberen (probeerde,h. geprobeerd) = trachten (trachtte,h. getracht) form
je best doen voor iets. Martine zal proberen op tijd thuis te zijn.
de poging [-en]
de keer dat je iets probeert. Bij de laatste poging lukte het de atlete om hoger dan twee meter te springen.
< een poging doen (om)
Doe eens een poging om me te begrijpen
doogaan (met) (gingdoor, is doorgegaan)
iets blijven doen. De mensen leken niet te luisteren, maar de man ging toch door met spreken.
beeindigen (beëindigde,h. beëindigd)
met iets stoppen. Na twee weken werd de staking beëindigd en ging iedereen weer aan het werk.
het plan [-nen] null
het idee om iets te gaan doen. Bas heeft een plan om zijn vriendin te verrassen.
< van plan zijn
iets willen doen, een idee hebben. We zijn van plan volgende week een uitstapje naar zee te maken.
bereiken (bereikte,h. bereik
1 - tot een resultaat komen, op een bepaald punt komen. Mijn vader heeft in zijn leven ailes bereikt wat hij wilde bereiken. 2 - aankomen op een bepaalde plaats. Na twee dagen lopen, bereikten we het dorpje.
< een doel bereiken
Als we deze wedstrijd winnen, zijn we kampioen en hebben we ons doel bereikt!
streven (naar) (streefde,h. gestreefd)
iets willen bereiken. Elke mens streeft naar geluk.
het streven
het doel dat je wilt bereiken. Het streven is om voor het eind van de maand alles klaar te hebben.
de verdienste [-n]
iets wat je goed hebt gedaan en waarvoor je eer verdient. Het is zijn verdienste dat de firma zo succesvol is.
de truc [-s]
iets wat je op een slimme of geheime manier doet om een bepaald doel te bereiken. Dat lijkt moeilijk, maar hij gebruikt een trucje.
dreigen (met) (dreigde, h. gedreigd)
iemand bang maken om je doel te bereiken. Moeder dreigde de televisie uit te zetten ais we niet stopten met ruziemaken. De leraar dreigde met extra huiswerk als we niet rustiger werden.