HC9 - Rationalisering Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Affectief handelen

A

op basis van affectie en liefde, zoals we omgaan met kinderen en geliefden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Traditioneel handelen

A

Zoals het hoort; we gaan in de kerk trouwen, omdat het hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rationalisering

A

Het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de
bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Niveaus rationalisering

A

1) Wereldbeschouwing: onttovering van de wereld

2) Collectief handelen: Systematisch naar concrete doelen (organisaties)

3) Individueel handelen: Rationalisering persoonlijk vlak (lichaam, presentatie naar anderen, levensloop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 fasen historische ontwikkeling

A

1) Overgang feodalisme –> industriële samenleving

2) Industriële/moderne samenleving

3) Overgang naar post-industriële samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gevolgen overgang feodalisme –> industriële samenleving

A
  • urbanisatie
  • rationalisering van organisatie
  • nieuwe klassenstructuur
  • specialisatie
  • Loonarbeid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gevolgen industriële/moderne samenleving

A
  • collectivisering, centralisatie en vermaatschappelijking
  • ongeorganiseerd kapitalisme -> georganiseerd kapitalisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Liberaal kapitalisme

A
  • niet dienstbaar
  • verstedelijking
  • sociale ontwrichting
  • massaproductie en grote corporaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Georganiseerd kapitalisme

A
  • Marktregulering
  • Managerialisme
  • Ontstaan middenklasse
  • Collectieve organisatie; vakbond, werkgeversvereniging
  • Interventiestaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taylorisme

A

Interne bedrijfsvoering (fase 2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fordisme

A

sociale verantwoordelijkheid van bedrijf voor werknemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gevolgen Post-industrialisering

A
  • goederenproductie –> diensten
  • concrete producten –> ideeëen
  • mechanische vaardigheden –> communicative vaardigheden
  • in fabrieken werken –> waar dan ook werken (tijd-plaats onafhankelijk)
  • Afname fordistische baan
  • Vervaging van werk en privé grens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken bureaucratie

A

1) Specialisatie (specifieke taken)
2) Hiërarchische organisatie: elke werknemer staat onder leiding van hoger geplaatsten
3) Regels
4) Technische competentie: specifieke opleidingseisen
5) Onpersoonlijkheid: gezichtloos
6) Formele, schriftelijke info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voordelen bureaucratie

A
  • Rationaal
  • Effectief
  • Gelijke behandeling
  • Implicatie van democratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nadelen bureaucratie

A
  • Vervreemding
  • Bureaucratische inefficiëntie
  • Ritualisme: zo gefocust op regels dat men niet toekomt aan eigenlijke werk
  • Inertie: de neiging van organisaties om zichzelf in leven te houden
  • Oligarchie: velen worden door enkelen geregeerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Michel’s ijzeren wet van de oligarchie

A

In een bureaucratie worden een paar mensen aan de top van de piramide gezet,
zij hebben de leiding over alles en iedereen

Zo’n hiërarchie gaat ten koste van de democratie omdat functionarissen hun toegang tot informatie vaak gebruiken om
hun eigenbelang na te streven.

17
Q

De McDonaldisering van het bestaan

A

het proces waarbij de principes van het fast-food restaurant steeds meer sectoren van de Amerikaanse samenleving gaan domineren, evenals de rest van de
wereld’

18
Q

Aspecten McDonaldisering

A
  1. Efficiëntie: zo efficiënt mogelijk een doel bereiken
  2. Kwantificeerbaarheid: groter = beter
  3. Voorspelbaarheid: voorspelbare omgevingen creëren minimaliseert risico’s
  4. Controle:
19
Q

Ritzer’s cultuurkritiek

A

Mensen kunnen de werkelijkheid veranderen (waarde-/doelrationeel handelen en klassenbewustzijn)

20
Q
A