HC1: Wat is sociologie Flashcards

1
Q

Psychologische manier van kijk op problemen

A

Psychologie zoekt problemen in het individu: de psyche verklaart problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sociologische manier van kijk op problemen

A

Sociologie zoekt problemen in de maatschappij: de sociale context verklaart problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Paradox van de moderne samenleving

A

Individualiteit is belangrijk in de moderne samenleving, maar mensen zijn sociale wezens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Durkheim

A
  • Iedereen heeft 2 wezens in zich: een individueel en een sociaal wezen
  • Allerlei processen zijn individu oversteigend. (zelfmoord is een individuele daad, maar sociaal bepaald)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bauman (sociologie vs. common sense)

A

1) Responsible speech: je argumentatie moet te checken zijn (verantwoord).

2) Size of the field: het overstijgen van de eigen sociale wereld.

3) Making sense: het verklaren van gedrag door te kijken naar de verschillende figuraties en instituties waarin mensen zijn ingebed

4) Defamiliarize: dingen die iedereen voor ‘ waar’ aanneemt ter discussie stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 niveaus van visie

A
  • micro: familie en vrienden
  • meso: kantoor/universiteit
  • macro: overheid, land
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontstaan van sociologie

A
  1. Maatschappelijke veranderingen
  2. Ontdekking van de samenleving
  3. Auguste Comte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Auguste Comte

A
  • bedacht de term ‘sociologie’
  • De wet der drie stadia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De Wet der Drie Stadia

A

1) Theologisch: verklaring door middel van goden.

2) Metafysisch: verklaring door filosofische, abstracte speculatie over de ‘natuurlijke orde’

3) Wetenschappelijk: wetenschappelijke verklaring door objectieve waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

19e eeuw en sociologie

A
  • Spencer: ‘survival of the fittest’
  • Sociaal-darwinistisch denken
  • Beschavingsarbeid, disciplinering, volksopvoeding
  • De ‘Sociale Quaestie’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De Sociale Quaestie

A

Het sociale vraagstuk over de slechte leef- en werkomstandigheden van arbeiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Paradigma

A

Een kijk op de samenleving dat het wetenschappelijk denken en onderzoek stuurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Paradigmata in de sociologie

A

1) Structureel-Functionalistisch paradigma
2) Conflict paradigma
3) Symbolisch interactionistisch paradigma
4) Rationele keuze paradigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Structureel-Functionalistisch paradigma

A

De relatie en afhankelijkheid tussen alle sociale groepen. (Wanneer er bij 1 instelling iets verandert, zal de rest ook beïnvloed worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Conflict paradigma

A

Machtsverschillen/ongelijkheden in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Symbolisch Interactionistisch paradigma

A

De sociale realiteit ontstaat door de manier waarop mensen met elkaar omgaan, en is niet vooraf bepaald

17
Q

Rationele keuze paradigma

A

Mensen maken keuzes door te kiezen wat de meeste voordelen en de minste nadelen voor henzelf geeft.

18
Q

Positivistische sociologie

A

‘Meten is weten’; objectief, wetenschappelijk

19
Q

Humanistische sociologie

A

‘Verstehen’: gedrag begrijpen, je inleven in een ander; inductief (= waarnemingen -> conclusies)

20
Q

Kritiek op positivisme

A

De wetenschap is niet neutraal

21
Q

Theorie

A

Een stelsel van uitspraken over hoe en waarom specifieke feiten met elkaar zijn verbonden. (een deel van een paradigma)