HC3 - Emile Durkheim Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Vraagstuk Durkheim

A
  • Hoe is sociale orde mogelijk?(structureel functionalisme)
  • Sociale veranderingen -> verschillende onderliggende bindingen tussen mensen (solidariteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anomie

A

Hoge mate van normloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale feiten

A

maatschappelijke verschijnselen (wetten, tradities, gewoonten) moeten als dingen extern van het individu worden onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Agency

A

actor; productie; het vermogen om individueel te handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Structure

A

reproductie; terugkerende arrangementen die de beschikbare keuzes en kansen beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Durkheim over sociale feiten

A

Sociale feiten zijn sturende krachten van actoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Werken Durkheim

A

1) Division of Labour in Society
2) The Rules of Sociological Method
3) Suicide
4) Elementary Form of Religious Life

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Division of Labour in Society (Durkheim)

A
  • Groeiende bevolkingsdichtheid –> arbeidsdeling
  • Mechanische solidariteit
  • Organische solidariteit
  • Repressief recht
  • Restitutief recht
  • Anomische arbeidsdeling
  • Afgedwongen arbeidsdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mechanische Solidariteit

A

1) sterke solidariteit
2) geen arbeidsdeling (zelfvoorzienend)
3) collectief bewustzijn
4) weinig geëvolueerd (boeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Organische Solidariteit

A

1) verschillen tussen individuen en groepen
2) sociale cohesie door; wederzijds functionele afhankelijkheid
3) individueel bewustzijn
4) moderne samenleving (stad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Repressief recht

A

straf, afschrikking (mechanisch solidariteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Restitutief recht

A

herstellen van normale gang van zaken (organische solidariteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anomische arbeidsdeling

A

overdreven en contraproductieve vormen van specialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Afgedwongen arbeidsdeling

A

positie krijgen waar men geen recht op heeft (vriendjespolitiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

The Rules of Sociological Method (Durkheim)

A
  • Regels van de sociologische methode
  • Functionalisme
  • Sociale functies afwijkend gedrag
  • Socialisatie van het individu
  • De functie van moraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regels van de sociologische methode

A

1) Beperkte ruimte voor individualiteit
2) Sociale bestaan = absolute bestaansvoorwaarde voor mensen
3) Sociale feiten blijven voortbestaan, individuen sterven en worden opgevolgd

17
Q

Functionalistisch systeem

A
  • De samenleving is een organisch geheel
  • Functionalistische analyse: kijken naar de gevolgen van een sociaal feit voor het gehele systeem. (de huid houdt het lichaam samen, zoals normen en waarden de samenleving vasthouden)
18
Q

Sociale functies van afwijkend gedrag

A
  • Een daad is misdadig, omdat zij het collectief geweten schokt
  • Misdaad (afwijkend gedrag) bevordert sociale cohesie door het definiëren van afwijkend gedrag
  • Misdaad zorgt voor veranderingen
19
Q

Socialisatie van het individu

A
  • Socialisatie is van belang voor integratie, het collectief bewustzijn en homogeniteit.
  • Een individu is echt mens door socialisatie.
20
Q

De functie van moraal

A
  • Morele en sociale binding is de kern van het maatschappelijk probleem.
21
Q

Le Suicide

A
  • Zelfmoord komt vaker voor in Noord-Europa dan Zuid-Europa en vaker bij protestanten dan katholieken
  • Verklaring integratiehypothese:
    1) sterke samenhang –> laag zelfmoordcijfer

2) Gezinnen en kerkgenootschappen zijn intermediaire
groepen, een van hun normen is afkeuring van zelfmoord

3) Naarmate de leden van de samenleving hechter in deze groepen zijn geïntegreerd, leven ze het verbod op
zelfmoord meer na, en is de kans op zelfmoord kleiner

22
Q

Intermediaire groepen

A

Verbinding tussen staat en individu (gezin, kerkgenootschap) die voor orde zorgt en waarden en normen oplegt.

23
Q

4 typen zelfmoord

A

1) Egoïstische zelfmoord
2) Altruïstische zelfmoord
3) Anomische zelfmoord
4) Fatalistische zelfmoord

24
Q

Egoïstische zelfmoord

A

Te weinig integratie, Protestanten, ongehuwde mensen, etc

25
Q

Altruïstische zelfmoord

A

Te veel integratie, Zelfmoord terroristen, kamikazepiloten

26
Q

Anomische zelfmoord

A

Te weinig regulatie (bijvoorbeeld na heftige maatschappelijke
veranderingen)

  • Toegenomen zelfmoord bij financiële crisis in London
27
Q

Fatalistische zelfmoord

A

Te veel regulatie, Leden van een zelfmoordsekte

28
Q

Elementary Forms of the Religious Life (Durkheim)

A
  • Religie reguleert gedrag, versterkt sociale cohesie
  • het heilige en het profane
  • morele autoriteit: de samenleving = God
29
Q

Het heilige

A

Alle speciale dingen, met hoge symbolische waarde

30
Q

Het profane

A

gewone dingen zonder symbolische betekenis

31
Q

Structureel Functionalisme

A

Naarmate de leden van een samenleving met een bepaalde cultuur hechter in deze groepen zijn geïntegreerd, leven ze de normen en waarden meer na, wat in meer samenhang resulteert.

32
Q

Sociale cohesie

A

Mate waarin leden van een samenleving
vreedzaam samenleven

33
Q

Indicatoren vreemdzaam samenleven

A

1) Verbondenheid vs. Onthechting

2) Orde vs. Geweld