HC7 Flashcards
De controletheorieën zijn ontstaan in de jaren ‘40-‘50. Wat is de sociale context van toen?
- Relatief rustige periode –> grote depressie is voorbij, oorlog is voorbij
- Gaat economisch gezien goed
- Forensen naar suburbia –> buitenwijken
- Religieuze perioden: 69% in Amerika gaan naar de kerk of gebedshuis
- Conservatieve periode –> In die perioden ook heel weinig moord en doodslag ten opzichte van andere jaren
Wat is de intellectuele context van de jaren ‘40-‘50?
Dit is de opkomst van de differentiële associatie theorie van Sutherland:
- Crimineel gedrag wordt geleerd in interactie
- Grootstedelijke gangs, subculturen
Ook kwam de strain theorie van Merton
- Crimineel gedrag resulteert uit geblokkeerde doelen
- American Dream is niet voor iedereen weggelegd
Wat is de onderzoeksvraag van de controletheorieën?
Hoe komt het dat mensen zich aan de regels houden?
Wat is het antwoord van Toby op deze onderzoeksvraag?
Het verschil tussen de jongeren die de wet naleven en jongeren die dat niet doen (gangster) is niet dat de één de neiging heeft om de regels van de samenleving te overtreden, terwijl de ander dat niet heeft. Beiden komen in de verleiding om op een gegeven moment de wet te overtreden.
Gangster geven toe aan deze verleidingen. De jongen uit een middenklassebuurt doet dat niet (Hij houdt zich wel aan de regels).
Hoe kan dit verschil verklaard worden?
Jongeren verschillen in de mate waarin zij zich betrokken voelen bij de Amerikaanse samenleving. Voor jongeren met een grote sociale eer is een schande een krachtige sanctie. Voor een jongen die al eens een fout heeft begaan, zijn dit minder prikkels om de verleiding te weerstaan om te doen wat hij wil, wanneer hij het wil doen. Als je veel geïnvesteerd hebt in de samenleving, dan wil je niet riskeren om dan het verkeerde pad op te gaan. Het gaat dus om het verschil in hoeveel je geïnvesteerd hebt in de samenleving.
De containment theorie bestaat uit de inner containment en de outer containment. Wat houdt inner containment in?
De manier waarop we in staat zijn om onze impulsen te beheersen. Jongeren kunnen verschillen in de mate waarin ze in staat zijn om weerstand te bieden tegen impulsen.
Wat zijn de kenmerken van inner containment?
- Zelfbeeld
- Doel oriëntatie: Als je een doel hebt, dan wil je daar wel voor gaan en dat niet weggooien door een strafblad te krijgen.
- Frustratietolerantie: Sommige mensen kunnen beter omgaan met frustratie dan anderen. Als je dat goed kan, dan is je inner containment beter dan mensen die daar niet goed in zijn
- Norm retentie
Wat is outer containment?
Mensen verschillen ook in de band die ze voelen met de maatschappij. Heb je een belangrijke rol in de maatschappij, dan heb je een hoge outer containment.
Wat zijn de kenmerken van outer containment?
- Identiteit
- Betekenisvolle rollen
- Redelijke grenzen
- Gevoel erbij te horen
External pushes en pulls hebben invloed op innerlijke impulsen (ordinary pushes)
Wat is de sociale context van de jaren ‘60-‘70?
- Babyboom in jaren ‘50: er worden heel veel extra baby’s geboren. Dat betekent niet alleen dat er een toegenomen welvaart is, maar ook dat er in die tijd een groot aantal jongeren is
- Vraagtekens gesteld bij wat we eerst normaal vonden, bv. gezin van man en vrouw + kinderen, maar nu ander soort gezinnen
- Onrustigere periodes
- Nieuwe ideeën –> in conflict met oudere generatie –> protesten
Hirschi is de eerste die de zich afvraagt waarom mensen zich aan de regels houden. Vertel hoe hij mensen ziet.
‘We are all animals and thus all naturally capable of committing criminal acts.’
We hebben allemaal impulsen en soms willen we dat doen. Sommigen doen dat en sommigen niet. Mensen zijn inherent geneigd de regels te overtreden en ze hebben iets nodig om ze in bedwang te houden
De controle theorie en andere theorieën (differentiële associatie, sociale desorganisatie, subcultuur, straintheorie) komen voort uit de ideeën van Durkheim (anomie). Leg dit uit.
Mensen hebben iets nodig om ze in bedwang te hebben. Dat gaat goed, totdat het niet meer goed gaat. Er is dan een temporele anomie, wettenloosheid. Datgene wat de maatschappij bij elkaar houdt, dat werkt niet meer goed.
Temporele anomie kan leiden tot:
- Lokale anomie –> bepaalde wijken, bv. Chicago. Als ze uit die wijk gaan, dan nemen ze geen criminaliteit mee. –> Differentiële associatie (sociale desorganisatie, subcultuur)
- Structurele anomie: strain theorie –> de maatschappij wordt niet gezien als rem, maar de maatschappij wordt gezien als de oorzaak van criminaliteit
-Differentiële anomie: Het gaat niet over de wijk of de maatschappelijke structuur, maar het gaat over het verschil tussen mensen en de manier waarop de maatschappij wel of niet een rem heeft voor mensen. Dit is afhankelijk van hoe geïnvesteerd je bent in de maatschappij. Dit gaat om individuele verschillen –> micro-theorie. Dit is de controle theorie
Hirschi heeft de sociale controle theorie (sociale bindingentheorie) gemaakt. Wat zijn de 4 kenmerken hiervan?
- Attachment (hechting)
- Commitment (gebondenheid)
- Involvement (betrokkenheid)
- Belief (normen en waarden)
Wat houdt attachment (hechting) in?
De emotionele band tussen het individu en conventionele anderen (of instituties), overal waar je binding hebt met andere mensen, binding met de maatschappij die een bepaalde rem kan zijn. Hoe sterker je band met conventionele anderen, hoe minder snel je criminaliteit zal plegen.
Wat houdt commitment (gebondenheid) in?
Wensen, verwachtingen en ambities (opleiding en beroep). Er is stake in conformity –> De mate waarin eigenbelang van individu is geïnvesteerd. Als je criminaliteit pleegt, dan raak je alles kwijt waar je zo hard voor hebt gewerkt. Hoe meer je gebonden bent aan de samenleving, hoe meer er te verliezen is