HC4 Flashcards

1
Q

Wat houdt de evolutionaire psychologie in?

A

De psychologische aspecten van de menselijke geest en menselijk gedrag worden vanuit het oogpunt van de evolutietheorie verklaard. Daarbij worden psychische functies als geheugen, aandacht, waarneming en taal etc. beschouwd vanuit het perspectief van de natuurlijke selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt genetica in?

A

Genen liggen ten grondslag aan deze aanpassingen. Individuen hebben verschillende versies van die genen en verschillen daarom in talent, temperament en mogelijkheden. Ieder individu heeft een uniek genotype erfelijke eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt neurowetenschappen in?

A

Genen en omgeving initiëren hersenontwikkeling. Genotype beïnvloedt ervarings-afhankelijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt de biopsychosociale benadering van menselijk gedrag in?

A

Gedrag is de uitkomst van genen en omgeving in combinatie met de individuele, subjectieve beoordeling van de huidige situatie. Individuen reageren verschillend op dezelfde situatie, omdat ze verschillende genen en ervaringen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kijkt sociale wetenschappen naar?

A

Fysieke en sociale context van individuele subjectieve beoordeling. Menselijk gedrag kan alleen begrepen worden binnen de micro en macro context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De moderne synthese. Daaruit bestaat Hugo de Vries, Carl Correns en Erich von Tschermak-Seysenegg. Wat hadden zij met elkaar gemeen?

A

Zij ontdekten allemaal afhankelijk van elkaar dat informatie wordt overgedragen door genen. Dit is de grondslag voor de moderne biologische wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Herbert Spencer was in het gebied sociaal darwinisme. Waar stond hij om bekend? Wat was zijn visie?

A
  • Survival of the fittest
  • Evolutie = progressie
  • Ingrijpen in de sociale orde zou de evolutionaire processen verstoren –> we moeten niet de soorten onderaan de ladder helpen, want zij zijn inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ook Francis Galton viel onder het sociaal darwinisme. Waar stond hij om bekend?

A
  • Eugenetica
  • Selectieve voortplanting zou de menselijke soort naar een hoger plan kunnen tillen –> de sterkste soort laten voortplanten
  • Positivisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat valt er te zeggen over het onderzoek naar de Kallikak Family?

A

Het is uitgevoerd door Henry H. Goddard (1912). Het ging over feebleminded: IQ van 75, mentale leeftijd van 12.
Zij plantten zich 2x zo snel en veel voort dan de gemiddelde populatie, wat leidt tot meer domme mensen, waardoor de mensheid niet vooruit gaat.
In 1920 herziet hij zijn mening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de intellectuele context van het sociaal darwinisme?

A
  • Eugenetica wordt taboe
  • Vraagtekens bij eerdere studies –> opeenvolgende generaties delen meer dan alleen genen
  • Sociologische criminologie komt op –> Chicago school en een sterke nadruk op de invloed van de omgeving
  • Onderzoek naar erfelijkheid gaat door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt het onderzoek naar erfelijkheid en omgeving vaak gedaan?

A
  • Adoptiestudies
  • Tweelingstudies: monozygoot en dizygoot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de kritiek op adoptiestudies?

A
  • Sommige kinderen worden geadopteerd op latere leeftijd
  • Niet-representativiteit van adoptieve ouderparen
  • Geen a-selecte toewijzing van kinderen aan adoptieouders –> ze kijken naar omgevingsfactoren van het kind en zetten het kind in een gezin die qua omgevingsfactoren er op lijkt
  • Houdt geen rekening met prenatale invloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kritieken op tweelingstudies?

A
  • Hoe wordt het onderscheid tussen monozygoot (eeneiïge tweelingen) en dizygoot (twee-eiïge tweelingen) bepaald?
  • Assumptie van gelijke omgeving voor monozygote en dizygote tweelingen
  • Niet-generaliseerbaar naar totale populatie
  • Erfelijkheid is inhoudsloos
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is erfelijkheid?

A

Erfelijkheid is de hoeveelheid variatie in een bepaalde eigenschap die toe te schrijven is aan genetische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt epigenetica in?

A

Dingen die we meemaken kunnen ook van invloed zijn op een volgende generatie. Denk aan het experiment van de rattenpups. Als je een rat stress geeft door hem in het water te zetten waar hij niet uit kan, dan heb je een agressieve rat. Als je een agressieve rat kruist met een normale rat, dan krijg je agressieve rattenpups, zelfs als de agressieve rat meteen wordt weggehaald na de geboorte van de pups.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet het biopsychosociale model eruit?

A

Het bestaat uit een middelpunt: dynamische risicofactor. Verder zijn er drie punten die daartoe kunnen leiden:
- Biologisch: slecht functionerende frontale cortex
- Psychologisch: verwaarlozing
- Sociaal: Aanwezigheid van delinquente peers.
Deze drie factoren in combinatie met gebrek aan zelfcontrole kan leiden tot delinquentie

17
Q

Wat is er kenmerkend aan sociobiologie?

A
  • Edward O. Wilson
  • De nieuwe synthese
  • Biology has behavior ‘on a leash’: niet alleen diergedrag, maar ook menselijk gedrag
  • Moreel gedrag is instinctief –> zit erg ingebakken
18
Q

Er zijn twee soorten perspectieven over criminaliteit in samenlevingen. Welke zijn dat en leg het uit.

A
  • Moving target perspectief: Dit houdt in dat gedrag dat strafbaar is in de ene samenleving, niet gelijk betekent dat het ook strafbaar is in een andere samenleving. Er is soms wel wat overlap, maar zeker niet alles en soms is er helemaal geen overlap
  • Static core perspectief: Dit houdt in dat er in alle samenlevingen wel een aantal feiten zijn die overal als niet ‘goed’ worden gezien.
19
Q

Hoe ziet de evolutie door selectie eruit?

A

Genotypische variatie –> phenotypische verschillen –> selectie (natuurlijke: bv. vorm van snavel zorgt ervoor dat ze niet meer kunnen eten, dus sterven ze uit) (en seksuele: vrouwen zijn selectief, ze investeren meer in het nageslacht, daarom zijn ze op zoek naar goede eigenschappen; mannetjes zijn niet zo kieskeurig, want ze hebben meerdere seksuele partners) –> reproductieve differentiatie

20
Q

Welke drie richtingen hebben betrekking op evolutie door selectie?

A
  • Sociobiologie
  • Evolutionaire psychologie
  • Gedragsecologie
21
Q

Wat houdt evolutionaire psychologie in?

A

Het menselijk brein wordt voorgesteld als een Zwitsers zakmes: het heeft verschillende mentale modulen. Elke module is geëvolueerd als reactie op een bepaald reproductief probleem. Door een snelle verandering van leefomstandigheden ontstaat er een ‘misfit’ tussen mentale modulen en de moderne maatschappij. Ons brein registreert en verwerkt het niet zo snel. De maatschappij verandert zo snel dat ons brein het niet bijhoudt. Dit is waarom we soms gedrag vertonen wat in een vroegere maatschappij logisch was geweest, maar nu niet meer, bv. de behoefte om vet en zoet voedsel te eten –> veel calorieën binnenkrijgen als buffer voor een moment van schaarste, maar nu is er vrijwel geen schaarste meer, dus dit kan leiden tot obesitas.

22
Q

Noem twee voorbeelden van een reproductief probleem en een adaptatie daarop.

A
  • Reproductief probleem: Hoe overleven we periodes van schaarste?
    Adaptatie: Voorkeur voor zoet en vet voedsel en dat eten
  • Reproductief probleem: Hoe krijgen we toegang tot seksuele partners?
    Adaptatie: Intraseksuele competitie –> mannen die met elkaar vechten voor vrouwen
23
Q

Wat is the young male syndrome?

A

De neiging van jonge mannen om gewelddadig te reageren op niet heftige zaken en om mee te doen aan gevaarlijke en riskante dingen. Dit kan zijn door andere jonge mannen te doden bij dieren, dat doen ze voor het vrouwtje, menselijke mannen vertonen geweld voor de vrouwen, status en ego etc.

24
Q

In het dierenrijk en bij mensen worden baby’s gedood. Door wie en waarom bij leeuwen?

A

Jonge welpjes worden doodgebeten door een nieuwe mannenleeuw in de groep. Dit zorgt ervoor dat er geen ander genetisch materiaal van de andere mannenleeuw overblijft. Hierdoor kan de nieuwe mannenleeuw sneller met de vrouwtjes komen en heeft meer tijd om zelf bezig te zijn met zijn eigen nageslacht.

25
Q

Wat is het Cinderella-effect?

A

Baby’s met 1 biologische ouder en 1 stiefouder hebben veel meer kans om gedood te worden dan baby’s met 2 biologische ouders. Dat komt wellicht doordat er gedeeltelijk geen genetisch materiaal is overgebracht

26
Q

Wat is er kenmerkend aan gedragsecologie?

A
  • Menselijk gedrag is adaptief en strategisch –> gedragsflexibiliteit is het belangrijkste product van de menselijke evolutie
  • Mensen stemmen hun gedrag af op hun omgeving op zo’n manier dat dit hun reproductief succes maximaliseert
  • Strategisch, maar dat is niet gelijk aan bewust
27
Q

Strategisch gedrag kan je vergelijken met een locust (woestijnsprinkhaan). Leg dit uit.

A

Als er genoeg bronnen zijn is de woestijnsprinkhaan vaak alleen en dan is hij groen. Bij schaarste gaan de woestijnsprinkhanen samen komen, ze gaan zwermen. Dan worden ze geel. Ze gaan tegelijk op zoek naar voedsel. Dat is heel strategisch, want als zwerm maak je meer kans op succes

28
Q

Als er genoeg bronnen (tijd en energie) zijn, kan dit leiden tot twee dingen. Welke?

A
  • Groei
  • Reproductie –> kwaliteit (ouderlijke zorg) of kwantiteit
29
Q

Welke invloed heeft de omgevingsonzekerheid op het reproductieve succes?

A

Bij veel onzekerheid is, gaan de kwantiteit omhoog en bij weinig onzekerheid gaat de kwaliteit omhoog.

30
Q

Ga in op de kwantitatieve strategie in combinatie met crimineel gedrag

A
  • Sociaal gedrag = lange termijn gedrag (You scratch my back, I’ll scratch yours
  • Antisociaal gedrag = korte termijn gedrag –> door een onzekere omgeving vermindert de waarde van opbrengsten in de toekomst EN door een onzekere omgeving vermindert de waarde van kosten in de toekomst
  • Sommig antisociaal gedrag = crimineel gedrag (static core)
31
Q

Een voorbeeld van conditionele adaptatie is het adaptieve probleem: hoe onzeker is de sociale omgeving. Wat is hierbij belangrijk?

A
  • Mentale module: hechtingsproces
  • Hechting is niet gelijk aan socialisatie
32
Q

Welke factoren zijn van invloed op een goede of slechte reproductieve strategie?

A
  • Gezinsomstandigheden die leiden tot:
  • Opvoedingsstijl, die leiden tot:
  • Hechtingsproces, die leiden tot
  • Somatische ontwikkeling, die leiden tot reproductieve strategie
33
Q

Dit gaat over de hypothesen t.a.v. delinquentie. De gezinsachtergrond van delinquenten wordt gekenmerkt door:

A
  • Instabiliteit
  • Inconsequente/harde opvoedsstijl
  • Slecht contact tussen ouders en kinderen
  • Onveilige hechting
34
Q

Wat zijn nog meer kenmerken van delinquentie?

A
  • Correlatie tussen vroege puberteit en crimineel gedrag, zowel bij jongens als bij meiden (dat kan komen door slechte gezinsomstandigheden, slechte opvoedstijl en onveilige hechting)
  • Samengaan van promiscue gedrag en criminaliteit –> delinquenten zijn eerder seksueel actief en hebben wisselende partners of instabiele relaties
35
Q

De Cheater theory valt onder sociobiologie. Wat houdt de Cheater Theory in?

A

Dad’’s vs. Cad’s –> twee soorten mannen. De meeste zijn Dad (zorgen voor hun kroost), maar een aantal zijn Cad (willen veel kinderen). Cads hebben niet de Dad eigenschappen. De vrouwen gaan niet snel voor Cads. Cads gaan vrouwen misleiden zodrat er toch meer Cads komen.

36
Q

De conditionele aanpassingstheorie valt onder gedragsecologie. Wat houdt de conditionele aanpassingstheorie in?

A

Het aanpassen aan de omgeving. De omgeving bepaalt wat je kiest –> Kies je meer voor vaderschap of voor reproductie? Als je in een onveilige situatie bent (onveilig gehecht, opvoeding niet top, omstandigheden gezien niet top), dan kies je voor zo veel mogelijk nakomelingen, want dat vergroot jouw kans op leven.

37
Q

De alternatieve onteigeningstheorie valt onder gedragsecologie. Wat houdt de alternatieve onteigeningstheorie in?

A

Als er schaarse resources zijn en weinig hulpbronnen, dan gaan mensen van elkaar stelen, zodat je je gezin kan voeden. Dat is deviant gedrag en dat zorgt ervoor dat je beter voor je gezin kan zorgen.