HC1 Flashcards

1
Q

Als je iets hoort, dan vorm je daar vaak zelf een mening, een voorspelling of een theorie over. Op basis van welke bronnen wordt die voorspelling of theorie gevormd?

A
  • Persoonlijke ervaringen
  • Media (ervaringen van anderen)
  • Autoriteit (ouders, leraar)
  • Consensus (traditie, religie, politieke stroming)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Maar wat zijn de mogelijke fouten die je maakt bij het vormen van een voorspelling of theorie?

A
  • Gebrekkige/selectieve waarneming
  • Overgeneralisatie
  • Persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp
  • Onlogisch of onvolledig redeneren (elliptisch)
  • Partiële verklaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een theorie?

A

Wetenschappelijke theorieën zijn voorlopige antwoorden op kennisvragen, gebaseerd op nauwkeurig omschreven samenhangen tussen observeerbare gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zijn theorieën altijd voorlopig?

A
  • Omdat nieuw empirisch onderzoek feiten kan opleveren die niet in overeenstemming met de huidige theorie zijn (scepticisme)
  • Omdat de algemene uitspraken waarop de theorie is gebaseerd, zelf onderwerp van verklaring kunnen worden gemaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wetenschappelijke theorieën zijn voorlopige antwoorden op kennisvragen. Leg uit waarom het antwoorden op kennisvragen zijn.

A
  • Op bepaalde momenten zijn er weer andere kennisvragen die als probleem worden ervaren.
  • Theorieën worden geformuleerd als (voorlopige) antwoorden op de bestaande kennisvragen. Theorieën zijn dan nooit volledig accurate beschrijvingen van de werkelijkheid (the map is not the territory)
  • Antwoord op kennisvragen is vaak het startpunt van handelen (ideas have consequences): theorieën gebaseerd op onjuiste premissen kunnen ‘werken’ denk aan mensen worden ziek door stank.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt ‘ideas have consequences’ in?

A

Theorieën die mensen bedenken zijn gebaseerd op hun ervaringen en sociale omgeving. Als mensen een theorie bedenken over het ontstaan van criminaliteit, dan zullen mensen ook altijd zorgen voor een beleid om criminaliteit tegen te gaan. Beleid is gebaseerd op theorie. Als iemands sociale context verandert, dan verandert dat de huidige theorie en als een theorie niet meer lijkt te kloppen, dan valt een beleid ook uit elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wetenschappelijke theorieën zijn voorlopige antwoorden op kennisvragen, gebaseerd op nauwkeurig omschreven samenhangen. Wat wordt er bedoeld met nauwkeurig omschreven samenhangen?

A

Wetenschappelijke theorieën moeten zo zijn opgesteld dat toetsbare hypothesen kunnen worden afgeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wetenschappelijke theorieën zijn voorlopige antwoorden op kennisvragen, gebaseerd op nauwkeurig omschreven samenhangen tussen observeerbare gebeurtenissen. Waarom moet het gaan om observeerbare gebeurtenissen?

A

In de theorie gehanteerde begrippen moeten voldoende operationaliseerbaar zijn, denk aan Annunaki

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de elementen van een theorie en wat houdt dit in?

A
  • Object: de eenheden waarover de theorie uitspraak doet
  • Explanans: de verklaring/het mechanisme (bv. mensbeeld)
  • Explanandum: dat wat de theorie verklaart
    Vb. Jongens (object) met delinquente vrienden (explanans) zijn vaker zelf delinquent (explanandum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de operationalisatie? Wat zijn het object, de explanans en het explanandum bij de operationalisatie?

A

Het vertalen van theoretische eigenschappen in waarneembare variabelen. Dit is een voorwaarde voor de toetsbaarheid.
- Object: steekproefkader
- Explanans: (on)volledige weergave van theoretische concepten
- Explanandum: onder/overrapportage; gedrag individu of gedrag strafrechtelijk systeem; verklaringsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke verklaringsniveaus zijn er?

A
  • Micro-theorieën (individueel gedrag, sociaal proces): individuele verschillen
  • Macro-theorieën (epidemiologie, sociale structuur): samenleving en groepspatronen in crimineel gedrag. Macro-theorieën verklaren verschillen tussen groepen, maatschappelijke klassen, buurten en samenlevingen met behulp van verschillen in hun sociale of culturele kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een ecologische fout?

A

Verbanden die op macroniveau gelden aannemen dat die ook op microniveau gelden bv. veel ooievaars en baby’s op hetzelfde geografische gebied, dat betekent dat ooievaars baby’s brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is causaliteit, wat is er voor nodig en wat is voldoende?

A

Om te kunnen spreken van een ‘oorzaak’ moet X nodig zijn en voldoende om Y te doen plaatsvinden.
- Nodig: zonder X komt Y niet voor
- Voldoende: Y komt altijd voor bij X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Helaas is er geen enkele criminologische verklaring die voldoet aan beide eisen. Wat wordt er dan gebruikt?

A

Soft determinisme (Matza, 1964): Een probabilistisch concept van oorzakelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een theorie volgens Karl Popper?

A

Theories are nets cast to catch ‘the world’: to rationalizae, to explain and to master it

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een theorie volgens Jimmy Carter?

A

Een theorie is een vermoeden met een academische opleiding

17
Q

Wat zijn de peilers van een wetenschappelijk proces?

A
  • Empirisme
  • Objectiviteit
  • Scepticisme
  • Zuinigheid (parsimony)
18
Q

Wat houdt empirisme in?

A

Het ontwikkelen en testen van theorieën op basis van empirische werkelijkheid

19
Q

Hoe wordt objectiviteit gemeten?

A

Instrumenten die precies en valide zijn en een eindoordeel gebaseerd op resultaten, niet op persoonlijke overtuiging

20
Q

Wat houdt scepticisme in?

A

Eigen conclusies die niet permanent, maar tentatief zijn

21
Q

Wat houdt zuinigheid (parsimony) in?

A

Het reduceren van het aantal mogelijke verklaringen voor bepaald gedrag

22
Q

Wat houdt het P–> T–> O schema in?

A

Probleem: kennistekort omtrent bepaald verschijnsel
Theorie: voorlopige oplossing
Onderzoek: observeren empirie

23
Q

Een theorie is een dynamische kennis ontwikkeling. Wat houdt dit in?

A

Het PTO schema stopt niet als het een keer is doorlopen, het gaat door totdat er niets nieuws meer uitkomt.

24
Q

Hoe beoordeel je een theorie?

A
  • Logische consistentie
  • Reikwijdte: hoe breder, hoe beter?
  • Zuinigheid: hoe zuiniger, hoe beter
  • Testbaarheid
  • Empirische validiteit
  • Inspiratie voor nader onderzoek
  • Beleidsimplicaties
  • Ieder beleid is gebaseerd op theorie
  • Het succes van een bepaald beleid kan niet worden gebruikt om de theorie te toetsen
25
Q

Wat wordt er bedoeld met logische consistentie?

A

Proposities (premissen) binnen een theorie mogen elkaar niet tegenspreken

26
Q

Wat wordt er bedoeld met reikwijdte: hoe breder, hoe beter?

A
  • Verzameling objecten waarover theorie uitspraak doet wordt groter: informatiegehalte hoger, algemener
  • Verzameling eenheden waarnaar explanans refereert wordt groter: informatiegehalte hoger, meer abstract
  • Typen gedrag waarnaar explanandum refereert wordt kleiner: informatiegehalte hoger, meer precies, grotere kans om te worden gefalsificeerd
27
Q

Wat houdt zuinigheid: hoe zuiniger, hoe beter in?

A

Een theorie die veel vormen van gedrag verklaart middels weinig proposities heeft de voorkeur boven een theorie met veel proposities (die slechts een bepaalde vorm van gedrag verklaart)

28
Q

Wanneer is iets ontestbaar?

A
  • Ontestbaar: door tautologie (iets wat per definitie waar is): sneeuw is wit
  • Ontestbaar door open einde/niet nauwkeurig omschreven relaties tussen de proposities in de theorie
  • Ontestbaar: want niet meetbaar
29
Q

Wat houdt ‘ieder beleid is gebaseerd op theorie’ in?

A

Hoe goed sluit een beleid aan bij de theorie?

30
Q

Wat houdt ‘het succes van een bepaald beleid kan niet worden gebruikt om de theorie te toetsen’ in?

A
  • Slechte vertaling van theoretische concepten naar concrete situatie
  • Praktische of ethische bezwaren
  • Additionele politieke of economische factoren
31
Q

Op welke manieren kunnen theorieën worden ingedeeld?

A
  • Inhoud: Op basis van object (mensen, jongeren, mannen), explanans (discipline waaruit de verklarende variabelen worden betrokken, zoals biologie, psychologie en sociologie) en explanandum (type criminaliteit en verklaringsniveau)
  • Chronologie
  • Sociale context
32
Q
A