HC4.8 integratie college Flashcards

1
Q

Welke innate afweer mechanismes heb je via het oppervlak?

A
  • Mechanische barrière
  • Secretoire barrière
  • Eliminatie door afvloed
  • Kolonisatieresistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Innate en adaptief cellulair?

A

Innate: Fagocyten, neutrofiele granulocyten, monocyten (macrofagen), NK-cellen, dendritische cellen

Adaptief: T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Innate en adaptief humoraal?

A

Innate: Lysozym, lactoferrine, complement, cytokinen (IFN)

Adaptief: Antistoffen (B-cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kunnen mechanismes van oppervlak doorbroken worden?

A
  • Centrale lijn
  • Drain
  • Infuus
  • Wond
  • Maagzuurremmers
  • Tube
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is lactoferrine?

A

ijzerbindend eiwit geproduceerd door epitheelcellen; bv in moedermelk ; remt
proliferatie van bacterien die voor groei
ijzer nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is kolonisatieresistentie?

A

Houdt in dat de goede bacteriën in de darm ervoor zorgen dat pathogenen geen kans krijgen om te koloniseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn lysozymen en waar kan je ze vinden?

A

Traanvocht, speeksel, moedermelk:
uitgescheiden door epitheelcellen,
breekt koolhydraatketens af in
celwand bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat ontstaat er vooral bij complementdeficiënties?

A

Er ontstaan vooral infecties met gekapselde micro-organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeelden gekapselde micro-organismen (bacteriën) ?

A

● S. pneumoniae (pneumokok);
● H. influenzae;
● S. aureus;
● N. meningitidis (meningokok)1-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontstaan stoornissen in neutrofiele granulocyten?

A

Door kwantitatieve of kwalitatieve afwijkingen.

Deze stoornissen geven een grote kans op infecties met bacteriën, gisten en schimmels.

Hoe minder neutrofielen er in het bloed aanwezig zijn en hoe langer dit aanhoudt, hoe groter de kans is op een ernstige infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorbeelden van gevolgen van kwantitatieve neutropenie?

A
  • Ecthyma gangrenosum: hematogeen verspreide bacteriën die
    huidabcessen veroorzaken
  • Invasieve long aspergillose: Halo sign bij CT tijdens neutropenie en crescent air-sign na neutropenie
  • Gedissimineerde Candidiasis:
  • Candida endophthalmitis: verlies van visus of zelfs blindheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stoornissen bij te weinig immunoglobuline?

A
  • agammaglobulinemie
  • CVID
  • na allogene stam cell transplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voorbeelden van gevolgen van kwalitatieve neutropenie?

A
  • Chronische granulomateuze ziekte: dit geeft een groter risico op infecties met katalase positieve bacteriën, zoals S. aureus, Pseudomonas spp. en schimmels. Er is dan een stoornis bij het intracellulair doden van het micro-organisme.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stoornissen bij slechte kwaliteit immunoglobuline?

A
  • multiple myeloom (M. Kahler)
  • chron. lymfoblast. leukemie (CLL)
  • HIV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Infecties bij immunoglobuline deficiëntie?

A

IgG
infecties: gekapselde bacteriën
Pneumokokken!

IgA
Darminfecties:
Giardia lamblia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de cumulatieve dosis corticosteroïden voor risico op infectie?

A

> 700 mg

15
Q

Bij welke hoeveelheid CD4+ cellen treden er vaak opportunistische infecties op? En welke?

A

CD4+ onder 200/mm3
Pneumocystis carinii pneumonie (PCP), histoplasmose, cryptokokken, toxoplasma, atypisch herpes simplex, CMV en Mycobacterium avium complex.

16
Q

Welke infecties boven 200/mm3?

A

thrush (orale candidiasis), orale harige leukoplakie en tuberculose

16
Q

Opportunistische infecties die gerelateerd zijn aan T-celproblemen zijn?

A

● Virussen;
○ Herpes simplex, VZV, CMV en EBV;
● (Intracellulaire) bacteriën:
○ Legionella, Salmonella, Listeria, M. tuberculosis, M. avium en Nocardia;
● Gisten en schimmels:
○ Candida, cryptococcus, histoplasma, pneumocystis carinii;
● Parasieten:
○ Toxoplasma gondii (blijft latent aanwezig in hersenen en spierweefsel).

17
Q

Welke infectie hoort bij welke deficiëntie? Luchtweginfectie, opportunistische infectie, infecties in de mond/huid?

A

-Luchtweginfectie: vaak antistofdefecten
- Opportunistische infectie: vaak T-celdysfunctie
- Infecties in de mond/huid: vaak granulocytendysfunctie

18
Q

Leerdoelen van dit college:

Kunnen beredeneren bij een bepaald soort infectie, welk deel van het immuunsysteem is gestoord

Kunnen beredeneren als een deel van het immuunsysteem gestoord is, welk soort infecties kunnen optreden.

A

nou tijd om te eten :-)