HC.4: Nefritisch syndroom Flashcards

1
Q

Nefritisch syndroom

A

Oligurie (minder urine) en nierinsufficiëntie
Hematurie
Proteinurie meest <3 g/dag
Hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lokalisatie immuuncomplexen

A

Neerslag circulerende immuuncomplexen
In-situ formatie van immuuncomplexen
- Binding aan antigenen in de nier
- Binding aan neergeslagen antigenen
Plaats neerslag bepaald door
- Plaats van het antigen
- Lading en grootte van het immuuncomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neerslag

A

Als groot –> onder endotheel, nu kunnen ontstekingscellen in de bloedbaan erbij –> ontstekingsreactie
Als klein –> dichter naar epitheel, hier kunnen ontstekingscellen van bloed niet bij –> geen ernstige onstekingsreactie, nefrotisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exemplarische ziektebeelden

A

Anti-GMB glomerulonefritis
Poststreptococcen glomerulonefritis
ANCA geassocieerde glomerulonefritis
Lupus nefritisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anti-GBM glomerulonefritis

A

Anti-lichamen tegen lichaamseigen antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Poststreptococcen glomerulonefritis

A

Immuuncomplexen ‘planned antigen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ANCA geassocieerde glomerulonefritis

A

Proliferatie van het extracapillaire epitheel, infiltratie van neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lupus nefritis

A

Glomerulonefritisch door een auto-immuunziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly