HC2 | waterreabsorptie Flashcards

1
Q

gemiddelde in en output water per dag

A

2,5 l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gemiddelde uitscheiden osmolen p dag

A

600 mosm/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

maximale urineosmolaliteit

A

1200 (1400)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

minimale urineosmolaliteit

A

40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

urinevolume berekenen

A

uitgescheiden osmolen / urine osmolaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe concentreer je urine?

A

opbouwen osmotische gradiënt

hyperosmolaire interstitiële vloeistof in merg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zoveel lussen in nefron?

A

belangrijk voor uitwisseling tussen interstitium en voorurine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe reabsorbeer je zoveel mogelijk water?

A

lis v H –> concentratiegradiënt opbouwen

VB –> waterreabsorptie dmv gradiënt en ADH (AQP2)

GAT + DRIJVENDE KRACHT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ontstaat een gradïent in LvH?

Countercurrent multiplication

A

TDL –> waterreabsorptie

TAL –> natriumreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

APQ2

A

hoofdcel verzamelbuis

reguleerbaar door ADH

apicaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Countercurrent multiplier –> opbouw concentratiegradiënt stappen

A
  1. iso-osmotisch
  2. reabsorptie van natrium naar interstitium TAL
  3. b. osmolariteit in TAL daalt
  4. reabsorptie van water uit TDL door osm gradiënt
  5. b. osmolariteit in TDL stijgt / geen eff op osmolariteit interstitium
  6. stijging tot 1200 mosm/L, max conc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zorgt de counter current exchanger voor

A

osm. gradiënt blijft bestaan en geen verdunning door waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stoffen dragen bij aan concentratiegradiënt

A

NaCl en ureum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem factoren die van invloed zijn op de concentratie/verdunning van urine

A
  • lengte lissen v H
  • activiteit NaCl resorp in TAL
  • hoeveelheid eiwit in voeding
  • medullaire bloedflow –> hoe hoger, hoe meer wash out
  • permeabiliteit vb
  • pathofysiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe osmoregulatie centraal en renaal?

A
  • dorstreflex

- osmoreceptoren + ADH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly