HC2: Onderzoek en classificatie Flashcards

1
Q

Noodzakelijke oorzaken

A

Deze moeten aanwezig zijn, maar hoeft niet voldoende te zijn om stoornis te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voldoende oorzaken

A

Zijn in zichzelf verantwoordelijk voor het ontstaan van een stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Multideterminisme

A

Er zijn meerdere factoren verantwoordelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Equifinaliteit

A

Er zijn verschillende oorzaken die uiteindelijk tot hetzelfde resultaat leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Multifinaliteit

A

Dezelfde ervaring kan tot verschillende resultaten leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veerkracht

A

Het menselijke vermogen om zich aan te passen wanneer we worden geconfronteerd met een noodsituatie, trauma, tegenslag en stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Temperament

A

Het zijn individuele verschillen in de stijl van reageren op de omgeving. Het is biologisch, maar ook genetisch bepaald, en stabiel over tijd en voorspeller van later maladaptief psychologisch functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de drie dimensies van temperament?

A

Emotionaliteit, activiteit en aandacht/regulaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diathese stress model/duaal risico model

A

Er zijn kwetsbare en veerkrachtige individuen. Ze hebben beiden aanleg voor een stoornis, maar voor de uiting spelen omgevingsfactoren en stressfactoren een grote rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Differential susceptibility model

A

Je hebt stabiele en plastische/kneedbare individuen. Kneedbare individuen zijn veel beïnvloedbaarder door de omgeving, voor zowel positieve als negatieve factoren. Ze zijn vatbaarder voor risicofactoren, maar ook beter beschermd door beschermende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hetero typische continuïteit

A

Zelfde probleem, maar een andere uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Homo typische continuïteit

A

zelfde probleem, zelfde uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cumulatief

A

Er is sprake van een sneeuwbaleffect, waardoor het versterkend werkt en het verergert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Contemporary/hedendaags

A

Een persoon gaat de volwassenheid in met dezelfde onderliggende constellatie van trekken door die hem op jongere leeftijd in de problemen bracht; het herhaalt zich steeds en de problematiek blijft hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mediatie

A

Bijv. stress leidt tot depressie, maar stress leidt ook via ruminatie tot depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Moderator

A

Bijv. stress leidt tot depressie, waarbij sociale steun deze relatie kan versterken of verzwakken

16
Q

Selectie bias

A

Treedt op wanneer deelnemers worden geselecteerd op een manier die de kans op het verkrijgen van een niet-representatieve steekproef vergroot.

17
Q

SCED

A

Single Case Experimental Design; manipulatie waarbij 1 of slechts enkele personen wel/geen behandeling krijgen.

18
Q

Cohort effect

A

De invloed die een specifieke tijdsgebonden maatschappelijke gebeurtenis heeft op dat cohort

19
Q

Wat zijn de 5 doelen van classificatie?

A
  1. Organisatie van observaties
  2. Exploratie van etiologie
  3. Differentiële diagnoses
  4. Epidemiologie (frequentie in populatie)
  5. éen taal spreken