HC's week 11 Restrictieve longziekten Flashcards

1
Q

Wat is het longparynchym?

A

Ook wel longweefsel genoemd, omvat de ruimte tussen de longblaasjes en bloedvaatjes (het interstitium), de longblaasjes, de kleine luchtwegen en de bloedvaatjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zijn er bij interstitiële longziekten afwijkingen te vinden?

A
  • alveoli
  • interstitium
  • bronchioli
  • hogere luchtwegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke soort medicatie worden interstitiële longaandoeningen behandeld?

A

Bij IPF kunnen fibroseremmers (pirfenidon en nintedanib) gegeven worden. Het kan niet genezen worden. Bij een ernstige vorm kan je een longtransplantatie krijgen. Nintedanib werkt ook tegen progressieve longfibrose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is longfibrose?

A

Longfibrose is een zeldzame ziekte waarbij littekenweefsel gevormd wordt op de longblaasjes. Door die littekens wordt de wand van de alveoli veel dikker en kan de zuurstof moeilijker bij de bloedvaten te komen. Het kan verschillende oorzaken hebben.
Verschillende soorten, zoals IPF, chronische EAA/HP of door auto-immunziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is sarcoïdose?

A

Sarcoïdose is de meest voorkomende interstitiële longziekte. het is een systeemziekte. er is sprake van een overmatige afweerreactie op een niet/nauwelijks waarneembare ingeademde stof. Het zijn niet verkazende granulomen in aangedane organen. Je moet een bepaalde erfelijke gevoleigheid ervoor hebben om het te krijgen

Complicatie leidt tot fibrose en dat kan weer leiden tot gaten in de longen (waar schimmel in kan komen) waardoor je bloed kan gaan ophoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is EAA?

A

Extrinsieke Allergische Alveolitis is een erg zeldzame aandoening. Er is sprake van een allergische reactie op bij herhaling ingeademde antigeen. Afhankelijk van antigeen, blootstelling en gastheerfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pathofysiologie EAA

A

Partikels < 5 micrometer bereiken diep genoeg de luchtwegen en veroorzaken de allergische reactie. Histologisch is er te zien:
- cellulaire interstitiële pneumonitis (NSIP)
- cellulaire bronchitis (ontsteking rondom kleine luchtwegen)
- granuloomvorming

Uiteindelijk ontwikkeling van fibrose
Dus proces: granulomateuze ontsteking –> alveolitis –> fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten EAA

A

duivenmelkerslong -> blootstelling aan duivenstof
boerenlong -> blootstelling aan beschimmeld hooi
mummy handlers long -> blootstelling stoffen omhulsels
wine makers long -> blootstelling schimmel op druiven
waspoederlong -> blootstelling wasmiddelen
theeplukkers long -> blootstelling theeplanten
aardappelrooiers long -> schimmel op aardappelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Typen EAA

A
  • acuut -> symptomen < 6 maanden, reversibel, in midden- en bovenvelden, matglasafwijkingen, airttrapping, granuloomvorming
  • chronisch -> symptomen > 6 maanden, risico op progressieve longaandoeningen, midden- en bovenvelden, honeycombing, airtrapping, geen granulomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anamnese en LO acuut EAA

A

hoesten, koorts, malaise en dyspnoe, piepgeluiden bij inspiratie en verscherpt ademgeruis.
Op HRCT meer ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anamnese en LO chronisch EAA

A

dyspnoe, crepitaties, clubbing
Op HRCT fibrose zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling EAA

A

Voornamelijk vermijden van agens. medicatie: prednison, mycofenolzuur, azathioprine en rituximub.
bij fibrose: fibroseremmers
Bij de chronische fase is longtransplantatie een optie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oorzaken van interstitiële longziekten

A
  • schadelijke stoffen.
  • medicatie of bestraling
  • idiopatisch (oorzaak is onbekend)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ontstaanswijze van longfibrose

A

Bij longfibrose is er sprake van longschade dat niet/nauwelijks hersteld kan worden. Het wordt veroorzaakt door verbind-weefseling bij de alveolair epitheel en het capillair epitheel.
IPF -> subpleuraal en basaal door beschadiging van het ECM. Bij het trekken aan het weefsel kan je TGF-bèta meten, Deze zitten in integrines en komen vrij bij harde tractie. Dit is voornamelijk subpleuraal en basaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathogenese van longfibrose/IPF

A
  • Type 2 pneumocyt veroudert, waardoor er korte telomeren ontstaan, omdat ze niet goed gerepareerd kunnen worden. Kan komen door ER-stress
  • fibroblasten veranderen in myofibroblasten die veranderen in collageen/matrix. ECM ontstaat waardoor long stijver wordt en restrictie ontstaat. Ademhalen wordt moeilijker en zuurstofsaturatie wordt lager
  • er is beschadiging van het longepitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oorzaken van restrictieve aandoeningen

A

De uitzetting van de long wordt beperkt door:
- veranderingen in het longparynchym
- aandoening aan het pleura
- aandoening aan de borstkas
- verandering in neuromusculaire systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe beïnvloeden de interstitiële afwijkingen de longfunctie?(longvolume, diffusiecapaciteit, compliantie en elasticiteit, V’/Q’)

A
  • longvolumes -> TLC is kleiner dan -1,64 SD, FEV1 is kleiner, Tiffeneau is normaal of licht verhoogd, FRC verlaagd, RV normaal of verlaagd, VC verlaagd.
  • diffusiecapaciteit is verlaagd (DLCO), maar ook A en T neemt af
  • er is een lage compliantie en een hoge elasticiteit
  • V’/Q’ -> verschilt per ILD, bv bij longfibrose is de verhouding lager en bij afsluiting van bloedvat is de verhouding hoger. Er zijn gebieden waar een shunt ontstaat, maar er zijn ook gezbiedne waar er dode ruimte ontstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de beperkingen van inspannings-tolerantie bij ILD?

A

Is verlaagd. Dit komt door verlaagde longvolumes, verlaagde diffusiecapaciteit en de patiënten zijn al snel kortademig en vermoeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wie werken er samen bij het diagnosticeren van een pulmonaal ziektebeeld?

A
  • Longarts, die de DD opstelt na de anamnese, LO, spirometrie, labonderzoek, ECG
  • Radioloog, die de CT-scan en X-thorax bekijken en een DD opstellen
  • Patholoog bekijkt het longbiopt van de patiënt en stelt een DD op.
  • Thoraxchirug, neemt een longbiopt uit de patiënt.

Aan de hand van een MDO (multidisciplinair overleg) wordt er uiteindelijk een diagnose gesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waar is het effect van fijnstof op de longen afhankelijk van

A

anatomie van de luchtwegen, grootte van de ingeademde deeltjes en samenhangende depositie (grotere deeltjes komen minder ver de longen in), eigenschappen van de ingeademde deeltjes en reactie van het lichaam op de ingeademde deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn pneumoconiosen?

A

Stoflongen, longaandoening door inademen van anorganiscge stoffen. Meestal een beroepsziekte. nodulaire afwijkingen, vaak in de bovenvelden, uitgebreide longfibrose ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Soorten pneumoconiosen

A
  • Mijnwerkers -> stoflong, anthracose
  • steenhouwers -> silicose
  • scheepvaart -> asbestose
  • elektrotechniek en tandarts -> berylliose
  • sarcoidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil tussen sekse en gender?

A

Sekse: lichamelijke verschillen in geslacht
Gender: Culturele betekenis van lichamelijke verschillen in geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Medisch verschildenken over sekse en gender

A

Tot 1800 was er het één-sekse-model: seksen zijn vergelijkbaar, de man was de standaard (‘natuur’) en die van de vrouw waren de binnenstebuiten versie van de man, de terminologie was hetzelfde en er was actieve seksualiteit bij beide partijen

Hierna het twee-sekse-model: seksen zijn fundamenteel verschillend, vrouwen worden bepaald door vrouwelijke geslachtsorganen, in voortplanting krijgt de vrouw een passieve rol, de ‘natuur’ omschrijft nog steeds mannelijke maatschappelijke dominantie , maatschappelijke verandering

Belangrijk: ons man-vrouw-verschil denken is niet vanzelfsprekend, in de medische wereld: bijv. hysterie: ‘vrouwelijke’ zenuwziekte (uit angst voor dat ze de rol van de man overnamen), mannen verklaren en behandelen en vrouwen worden behandeld en gepathologiseerd (hokjesdenken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat wordt er verstaan onder ras en wat onder cultuur?

A

Ras: gebruiken we eigenlijk niet meer, want er zijn geen genetische of biologische determinanten die aantonen dat er een essentieel verschil bestaat tussen verschillende soorten mensen. Vroeger was er wel rassenwetenschap in Europa, zij beschouwden zichzelf als normaal en beschaafd (ook volgens darwinisme; witte mensen het meest fitest) –> dit zorgde voor maatschappelijke (rang)orde

Daarom hebben we het nu over cultuur: verzameling van tradities, gebruiken en gedachtegoed gedeeld door een bepaalde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

medisch verschildenken over rassen

A

verschildenken is niet vanzelfsprekend, want de interpretaties van diversiteit zijn niet natuurlijk en ook niet normaal. Ras als veranderlijke begrip (18e eeuw). Ras wordt verabsoluteerd tot een vaststaande etniciteit (19e eeuw). Minder in hokjesdenken tegenwoordig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

medisch verschildenken over de klassen

A

voor 1789 -> aristocratie, geestelijjkheid en boerenstand
vanaf 1800 -> kapitalisme en proletariaat
vanaf 1900 -> communisme, socialisme, kapitalisme en liberalisme
Het is niet vanzelfsprekend -> interepretaties van klassenverschillen zijin niet natuurlijk en niet normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is intersectionaliteit?

A

Dan ga je van ‘hokjesdenken’ (pathologiseren en verabsoluteren van een enkel aspect) naar kruisdenken: Je kijkt naar de verschillende aspecten (bijv. gender, cultuur en SES) die iemands identiteit beïnvloeden en samen gevolgen hebben voor iemands positie in een bepaalde groep –> je positie kan weer veranderen afhankelijk van de tijd, plek en groep

Moeilijker om te zien wat de ‘norm’ is en wat ‘afwijkend’ is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is sociaaleconomische status (SES)?

A

Mate waarin men mogelijkheid heeft maatschappelijk gewaardeerde goederen te creëren en consumeren (toegang hebben tot middelen)

Speelt nog steeds een rol in de zorg, bijvoorbeeld meer mensen met een lage SES roken, wat gezondheidsproblemen geeft (vroeger was ook alcoholisme een armoede ziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is hypoxie?

A

De verlaging van de partiële zuurstofdruk (PaO2) in het bloed. Hierdoor is de toevoer van O2 erg slecht in het hele lichaam of in een gedeelte van je lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is hypercapnie?

A

overmatig gehalte aan CO-2 (koolstofdioxide) in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Bij welke aandoeningen is er sprake van clubbing (trommelstokvingers)?

A

Interstitiële longziekte, hypoxemie, CF, kanker, mesothelioom, asbest, infectie, longfibrose, AV-fistel, hartziekte, endocarditis, levercirrose, darmziekten, laxantia misbruik en gastrointestinale polysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn belangrijke stappen in de behandeling van mensen waarbij idiopathische pulmonale fibrose genetisch is bepaald?

A

Als eerste is het belangrijk om ze goed te diagnostiseren en uit te zoeken om welk gen het gaat
Daarna is counseling erg belangrijk, zowel voor de persoon als voor de familie
Als laatste krijgt de familie ook de kans om gescreend te worden (moeilijk om te bepalen van welke leeftijd) en zo’n 15% van de familie zal ook positief testen (belangrijk om dan ook nog een plan te maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is ILD?

A

interstitiële longziekten. Het is een verzamelnaam voor een heterogene groep van longziekten die het interstitium aantasten

35
Q

Klinische oorzaken restrictief syndroom

A

intrinsiek (in longweefsel) -> interstitiële fibrose, hartfalen met longoedeem, pneumonie, tuberculose, longfibrose door stralings- of chemotherapie en pneumothorax
extrinsiek (NIET door verandering in longweefsel, maar door iets anders) -> kyphoscoliose, obesitas, zwangerschap, ruimte-innemend proces in abdomen, pijn bij inspiratie
neuromusculair (door dysfunctie spieren) -> diafragma-paralyse, spierdystrofie, poliomyelitis en algemene spierzwakte door bv ondervoeding

36
Q

hoe bereken je de totale arbeid?

A

Arbeid totaal = arbeid stroming + arbeid elastisch

37
Q

Wat is de totale arbeid bij fibrose?

A

Arbeid elastisch is verhoogd en arbeid stroming is normaal. Hierdoor minder diepe ademhaling en Vt daalt. Hierdoor neemt de AF toe

38
Q

Wat gebeurt er bij de meeste ILDs met de longvolumes, diffusiecapaciteit en de longcompliantie?

A
  • TLC, VC, FRC, FEV1 is verlaagd
  • RV is verlaagd
  • FEV1/VC is verhoogd of normaal
  • TLCO en KCO is verlaagd
  • longcompliantie is verlaagd
39
Q

Wat gebeurt er bij restrictie neuromuculaire aandoeningen met de longvolumes, diffusiecapaciteit en de longcompliantie?

A
  • TLC, VC, FRC, FEV1 is verlaagd
  • RV is verlaagd of normaal
  • FEV1/VC is normaal
  • TLCO is verlaagd
  • KCO (Kroghfactor) is normaal
  • longcompliantie is normaal
40
Q

Wat gebeurt er bij restrictie extrinsieke oorzaak met de longvolumes, diffusiecapaciteit en de longcompliantie?

A
  • TLC, VC, FRC, FEV1 is verlaagd
  • RV is verlaagd of normaal
  • FEV1/VC is normaal
  • TLCO is verlaagd
  • KCO (Kroghfactor) is normaal
  • longcompliantie is normaal

bijvoorbeeld bij pleuravocht, trechterborst of kyphoscoliose

41
Q

Wat is er te zien bij cellulaire niet specifieke interstitiele pneumonie op microscopie

A

Er zijn granulomen te zien. macrofagen bij infecties

42
Q

Op welke manier maak je onderscheidt tussen de grootte van ingeademde deeltjes?

A

fijne deeltjes -> diameter kleiner dan 1 micrometer

ultrafijne/nanodeeltjes: Luchtverontreinigde deeltjes die kleiner zijn dan 100 nm. Kunnen membranen passeren. Het effect is afhankelijk van samenstelling

Hoe fijner het deeltje, hoe vervelender, want het komt verder in de longen terecht en kan dus meer schade aanrichten bij de alveoli (hier vindt de gaswisseling plaats)

43
Q

Soorten bronchiolitis

A

Cellulair -> acuut (infectie, inhalatie toxische gassen en dampen) en chronisch (roken, allergenen)
fibrotisch -> constrictief (posttransplantatie, postinfectieus) en bij OP (infectie, aspiratie, drugs, systeemziekten, iodiopatisch)

44
Q

Pathologie veranderingen longfalen (PaO2 verlaagd)

A
  • hypoventilatie (medicatie)
  • ventilatie-perfusie stoornis (pneumonie, embolie)
  • diffusiestoornis (emfyseem, interstitiele longziekten)
  • shunt (intra-cardoaal of -pulmonaal)
  • te lage ingeademde zuurstofspanning (bij hoogte)
45
Q

Pathogenese pompfalen (PaO2 verlaagd, PaCO2 verhoogd)

A
  • verhoogde luchtwegweerstand
  • afname ademarbeid
  • neuromusculair
  • borstkasdeformiteit
46
Q

Non-invasieve beademing

A
  • positieve druk beademing om ademhalingsspieren te ontlasten -> betere oxygenatie en betere gaswisseling
  • verbeteren van gaswisseling
  • kan alleen bij compliante en alerte patienten die geen schedeltrauma of GE chirurgie hebben (gehad)
47
Q

Invasieve beademing

A
  • positieve druk beademing
  • bij verlaagd bewustzijn
48
Q

Wat doet de PEEP (positive end expiratory pressure)?

A
  • houdt alveoli open
  • Geeft reservevolume zuurstof
  • verlaagt de ademarbeid
  • slecht voor circulatie maar wel goed voor de longen
49
Q

soorten ECMO (extracorporele membraanoxygenatie)

A

VV-ECMO -> veneus, veneus -> longfalen
AV-ECMO -> veneus, arterieel -> longfalen icm met iets anders

50
Q

Wanneer overwegen we ECMO?

A
  • hypoxisch respiratoir falen
  • hypercapnisch respiratoir falen
  • overbrugging longtransplantatie
  • massale LE (auto-immuunziekte)
51
Q

Indicaties longtransplantatie

A

Geisoleerd longfalen, meer dan 50% kans op overlijden in 2 jaar, meer dan 80% kans op overleven van meer dan 90 dagen na longtransplantatie en geen andere behandeloptie is meer mogelijk

52
Q

contra-indicatie longtransplantatie

A

maligniteit, dysfunctie andere organen, misbruik van medicatie, over- of ondergewicht, therapieontrouw, psychische stoornis, te weinig spieren, ongecontroleerde infecte, neurologisch lijden, hartaandoeningen, veel comorbiditeiten

53
Q

Operatie longtransplantatie

A

De aansluiting is op dezelfde plekken. namelijk bij de bronchus, pulmonaal vene en arterie. De longen worden geplaatst door de borstkas te openen en met haken op de houden.

54
Q

Complicaties van een longtransplantatie operatie

A

infectie, acute rejectie, luchtwegcomplicatie, toxiciteit, chronische ontsteking en afstoting van de long

55
Q

risicofactoren van idiopatische pulmonale fibrose (IPF)

A
  • mannen
  • ouder dan 60 jaar
  • erfelijk (soms)
  • roken
  • medicatie
  • beroepsexpositie
  • alveolaire epitheel moet beschadigt zijn
56
Q

symptomen IPF

A

progressieve kortademigheid, hoesten, crepitaties, clubbing

57
Q

hoe bereken je de compliantie

A

C = delta V/ delta P

58
Q

patronen bij de radiologie bij afwijkingen

A
  • nodulair -> willekeurig, centrilobulair, perilymfatisch (stipjes)
  • reticulair -> streepjes, grof, lijn
  • verhoogde densiteit -> consolidatie (witte vlek en je ziet vaten er niet doorheen) en matglas (grijzig en je ziet de vaten goed)
    verlaagde densiteit -> emfyseem, cysten
59
Q

kenmerken sarcoidose

A

vergrote lymfeklieren, infiltraten in de longen, huidafwijkingen, erythema nodosum (rode vlekken op benen), oogontsteking

60
Q

Hoe bereken je de cerebrale perfusiedruk?

A

cerebrale perfusiedruk = gemiddelde arteriële druk - intracraniale druk

61
Q

Welke factoren spelen een rol bij het krijgen van een interstitiële longziekte?

A

genetica, blootstelling, auto-immuniteit en ouderdom

62
Q

belangrijke zaken bij anamnese ILD?

A

uitvragen van blootstellig, familieanamnese, medicatie en klachten buiten de longen (gewrichtspijn, reflux, huidafwijkingen)

63
Q

LO bij ILD

A

basale crepitaties, clubbing, verstrakking van de huid

64
Q

Wat is clubbing?

A

Fenomeen waarbij de nagels over de vingers heen groeien door een verstoring in de afbraak van stoffen wat leidt tot vaatafwijkingen

Vaak i.c.m. longafwijkingen of afwijkingen van de hand (reuma, mechanics hands of systemische slcerose)

65
Q

Wat is het beloop van de ziekte idiopatische pulmonale fibrose (IPF)?

A

Kan heel sterk verslechteren, levensverwachting van 2-5 jaar (tenzij een geslaagde transplantatie) en een slechtere prognose dan longkanker

66
Q

Welke rol speelt genetica bij idiopathische pulmonale fibrose, hoe kun je hierachter komen en welke soorten defecten kunnen er zijn?

A

Bij 10-20% van de longfibrose komt het door erfelijke genen uit families –> bij 30% hiervan heb je een bekende genafwijking te pakken, bij de rest weten we wel dat het in de familie zit maar kunnen we nog niet vinden waardoor het komt
Je kunt het opsporen door een genome-wide association studie meta analysis te doen, waarbij je van miljoenen mensen data verzameld
Veranderingen in DNA kunnen komen door reparatiemechanismen van DNA, telomeren, surfactant, afweer, spindle assembly (microdraadjes die bij celdeling de chromosomen scheiden), desmosomen en mitochondrieel metabolisme fouten

67
Q

Wat gebeurt er in de alveolus bij longfibrose?

A

97% van het longoppervlak bekleed met type I pneumocyten (flinterdun, zorgen voor een goede gaswisseling), als deze kapot gaat kan hij zichzelf niet repareren
Dubbel zoveel pneumocyten II aan het oppervlak, deze kan wel regenereren en ook een typ I pneumocyt worden, daarnaast maakt hij ook surfactant
Als dit surfactant niet goed meer gemaakt wordt, of er bijvoorbeeld een probleem is met telomerase ontstaat er na schade teveel collageen (gemaakt door fibroblasten) wat de onderliggende structuren van het orgaan verstoord (dit is op de huid goed te zien en dit gebeurt dus ook in de longen)

68
Q

wat is surfactant en wat is er bijzonder aan?

A

Dun laagje lipiden wat de oppervlaktespanning verlaagd, gemaakt door type II pneumocyten, je hebt verschillende vormen SP-C en SP-A2
Na de juiste DNA-sequentie moet surfactant ook juist gevouwen worden in het ER, als dit niet gebeurt gaat de cel vaak eerst in overproductie waarna er of apoptose of senescence toestand plaatsvindt

69
Q

wat is de senescence toestand?

A

het vervroegd verouderen van cellen doordat bijv. eiwitten niet goed worden gevouwen in het ER en hierdoor overproductie van het gen ontstond
Ze gaan niet dood, maar functioneren niet meer

70
Q

Wat zijn telomeren en hoe kunnen ze zorgen voor longfibrose?

A

Zijn gebieden aan de uiteinden van chromosomen, hier zit geen DNA-code op maar het is puur ter bescherming
Elke keer bij delen wordt het telomeer korter, totdat het kritiek kort is en de cel niks meer kan –> daarom hebben we het telomerase enzym wat het steeds weer langer maakt (nooit net zo lang, hierdoor raak je langzaam ouder en worden je longen met je leeftijd wat slechter)
Mocht dit enzym nou niet goed werken raakt het DNA steeds sneller beschadigd, wat leidt tot versnelde veroudering in het lichaam (op de huid en tong goed te zien en zo is het in de longen dan ook)

71
Q

Hoe is idiopathische pulmonale fibrose te diagnostiseren

A

Dit kan soms op CT-scans gezien worden (die worden gemaakt bij verdenking op longkanker), bij 8/100 zie je kleine afwijkingen, bij 2/1000 vind je al echt fibrose en bij 2/10.000 stel je de diagnose IPF

72
Q

waardoor krijg je (alveolaire) epitheelschade

A

roken, werkgerelateerd/luchtvervuiling, virale infecties, microaspiratie, microbioom, auro-immuunziektes, inflammatie of antigenen, medicatie, mechanisch

73
Q

Wat is het verschil tussen een obstructieve en restrictieve longfunctiestoornis?

A

Obstructieve: vaak in kleinere luchtwegen waarbij er sprake is van een luchtwegvernauwing. Spirometrie heeft een concave vorm, de FEV1 is sterk gedaald en FEV1/(F)VC zal ook dalen, is FEV1/(F)VC < -1,63 SD (LLN) of < 0,7 van voorspeld dan is er verdenking op een obstructie. Bijv. astma of emfyseem.

Restrictieve: het longvolume is verminderd, dus een verlaging van de totale longcapaciteit (TLC). In de spirometrie een veel kleinere volumeloop, TLC < -1,64 SD en door een verlaagd TLC en verlaagd FEV1 zal FEV1/(F)VC normaal/verhoogd zijn, bij deze dingen een verdenking op een restrictie. Ook zullen FRC en RV gedaald zijn

74
Q

wat is de Kroghfactir (KCO)/ transfercoëfficiënt?

A
  • KCO = T_LCO / V_A
  • Diffusiecapaciteit van het membraan zelf, omdat je corrigeert voor het alveolaire oppervlak
  • > Je hebt ook de KCOc, dan is het ook gecorrigeerd voor het hemoglobine gehalte
  • > Bij longfibrose: KCO gedaald, want het membraan is dikker geworden
75
Q

Hoe verloopt een 6 minuten wandeltest (6MWT) en wat kun je met de uitkomsten?

A

Iemand wandelt 6 minuten (meestal op een gang) heen en weer en je kijkt hoe ver ze komen (kan mogelijk met zuurstof) en je meet: afstand in meters (normaal bij man 600 meter en vrouw 500 meter), zuurstofsaturatie, borgscore, hartfrequentie en bloeddruk

Kan een evaluatie van de inspanningscapaciteit en follow-up van afstand en desaturatie zijn (test herhalen is nuttig). Hiermee kan indicatie voor zuurstof zichtbaar worden of het effect van de huidige behandeling/training laten zien.

76
Q

wat is de borgscore

A

kleine scorelijst over de kortademigheid en vermoeidheid om in te vullen na een 6 minuten wandeltest. Mensen geven voor en na de test van 0-10 aan hoe erg zij dit ervaren

77
Q

Hoe verandert de longcompliantie bij interstitiële longafwijkingen en wat is de relatie met de ademarbeid?

A

Compliantie (C = V/P –> druk nodig voor volumeverschil) bij fibrose verlaagd (goed in leeglopen en slecht in vollopen (bij emfyseem andersom) –> hierdoor neemt de ademarbeid toe

Ademarbeid = arbeid_stroming + arbeid_elastisch

–> bij fibrose is de arbeid_elastisch verhoogd en arbeid_stroming normaal (want R_aw daalt niet veel) –> hierdoor gaan mensen ondiep ademhalen (lager teugvolume) en neemt de ademfrequentie toe om het ademminuutvolume (AMV = AF * Vt) op peil te houden

78
Q

Wat is en wanneer maak je een HRCT?

A

High resolution CT
–> Maak je bij longen om subtiele afwijkingen zichtbaar te krijgen en verschillende dichtheden van longweefsels te kunnen zien

Belangrijk om te weten waar je in de secundaire lobulus kijkt, in de septa (wand) zitten lymfevaten en venen en centraal lopen bronchiolus en arterie

79
Q

Hoe zijn de fibrosepatronen bij onderstaande ziektebeelden zichtbaar bij een longbiopt
1. Niet-specifieke interstitiële pneumonie (NSIP)
2. Usual interstitiële pneumonie (UIP) ?

A
  1. begint op de plaats van acini, daarba fibrosering door ontstekingsprocessen en aan het eind end-stage
  2. begint in de pleura en dit bereidt zich uit naar binnen, daarna komt end-stage
80
Q

Wat adem je dagelijks in en welke stoffen moet je eigenlijk niet inademen?

A

De lucht bestaat uit stikstof (78%), zuurstof (20%), argon (0,9%), koolstofdioxide (0,03%) en water (1-3%)

Daarnaast adem je ook (irriterende/toxische) gassen, fijnstof (kleine (an)roganische deeltjes) en micro-organismen (zorgen voor infecties/immunologische reacties) in

81
Q

Waar kan asbest allemaal voor zorgen?

A

asbestose (fibrose): fibrose langs de randen van de long aan de onderkant

plaques (benigne): verdikte plerua -> is nog geen ziekte, amar krijg je bij asbest contact

benigne pleurale effusie: goedaardig pleurvocht

longkanker in combinatie met roken

82
Q

epidemiologie EAA

A
  • diagnose waarschijnlijk vaak gemist
  • acute vormen vrij goede prognose
  • chronische EAA slechtere prognose
  • alle leeftijden
  • waarschijnlijk beschermend effect roken -> onderdrukkeing lymfocytfunctie
83
Q

Wat zijn belangrijke factoren voor de diagnose van extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A
  • Een kloppend verhaal of veronderstelde blootstelling of IgG in het bloed
  • Passende HRCT bij deze aandoening
  • BAL met lymfocytose

met deze criteria stel je het met zekerheid vat, kloppen sommige delen -> niet zekerheid op EAA en je kan mogelijk een longbiopt doen

84
Q

Welke 4 vormen van zuurstoftoediening zijn er?

A
  1. Neusbril: max. 5 liter, anders gaat de neus kapot, minst invasieve vorm van zuurstoftoediening
  2. Venturimasker: geeft verschillende doseringen zuurstof (concentratie) en dit is afhankelijk van hoeveel flow (liter) (tussen 6-15 L) erover heen loopt
  3. Non-rebreating masker: heeft een zakje waar 100% zuurstof ingaat en omdat je hier niet in terug kan blazen kun je de hoogste concentratie zuurstof geven, kan tot 15 L
  4. Optiflow: meest intensieve vorm van zuurstoftoediening, door dikke draden en verwarmde lucht via de neus, kan tot 60 L per minuut met 100% zuurstof, de stap voor de echte beademing