HC 7&8 (+deel van 9) : verklaringsanalyse Flashcards

1
Q

overzicht tot nu toe, tot aan de verklaringsanalyse:

A
  1. aanmelding
  2. klachtenanalyse (klachten zijn helder)
  3. probleemanalyse (problemen zijn concreet, geordend en geclassificeerd, vermoedens)
  4. verklaringsanalyse (we gaan op zoek naar verklaringen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

definitie van een verklaring

A
  • een uitspraak over condities die het probleem kunnen doen ontstaan of in stand houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stappen van een verklaringsanalyse:

A
  1. formuleren van diagnostische verklaringen
  2. toetsen van diagnostische verklaringen
  3. opmaak integratief beeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de eerste stap van de verklaringsanalyse?

A
  • het formuleren van diagnostische verklaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de tweede stap van de verklaringsanalyse?

A
  • het toetsen van diagnostische verklaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de derde stap van de verklaringsanalyse?

A
  • het opmaken van een integratief beeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke stappen horen bij stap 1 van de verklaringsanalyse (formuleren van diagnostische verklaringen)?

A

a. activeren van algemene theoretische kennis
b. opsporen van relaties tussen probleem en conditie
c. ordenen van relaties in een voorlopig diagnostisch denkschema en prioriteren
d. opdelen van voorlopig denkschema in deelbeweringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de eerste stap bij 1. formuleren van diagnostische verklaringen?

A
  • het activeren van algemene theoretische kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. formuleren van diagnostische verklaringen: a. activeren van algemene theoretische kennis
A
  • “wat zijn de mogelijke verklaringen en modellen voor een probleem?”
  • houd je blik breed (denk aan een vroegere kankerbehandeling als oorzaak van vermoeidheid)
  • o.b.v. biopsychosociaal model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de tweede stap van 1. formuleren van diagnostische verklaringen?

A

opsporen van relaties tussen probleem en conditie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. formuleren van diagnostische verklaringen: b. opsporen van relaties tussen probleem en conditie
A
  • op zoek: welke relaties tussen het probleem en en condities zijn denkbaar o.b.v. diverse wetenschappelijke modellen?
  • specifieke of transdiagnostische condities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

definitie van een conditie

A

een variabele die een probleem in stand houdt/in gang zet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeelden van specifieke condities

A

OCD, metacognitief vertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeelden van transdiagnostische condities

A

neuroticisme, piekeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 verschillende manieren om relaties tussen probleem en condities op te sporen:

A
  1. vanuit probleem naar conditie
  2. vanuit conditie naar probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. b. opsporen van relaties tussen probleem en conditie: vanuit probleem naar conditie
A
  • vanuit onderkennende probleemclassificatie (PA)
  • bijvoorbeeld: welke factoren spelen een rol bij sociale angst?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. b. opsporen van relaties tussen probleem en conditie: vanuit conditie naar probleem
A
  • start vanuit verklarende condities en en theorieën
  • bijvoorbeeld: is neuroticisme een risicofactor voor depressie en angst?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

voorbeeld tentamenvraag:
Studente Lisa werkt op haar stage aan haar eerste diagnostische casus. Na het vaststellen van de clustertermen, gaat Lisa op zoek naar handboeken over de clusterterm ‘angstproblemen’. In deze handboeken wil zij opzoeken welke biologische en omgevingsfactoren aan angstsymptomen ten grondslag kunnen liggen. Welke zoekrichting hanteert Lisa?
A. Van probleem naar conditie
B. Een explorerende zoekrichting
C. Van conditie naar probleem

A

Juiste antwoord –> a:
van cluster ‘angstproblemen’ naar onderliggende factoren/condities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waar kan je bijvoorbeeld zoeken om (1. b.) relaties tussen problemen en condities op te sporen?

A
  • databases (als je meer tijd hebt)
  • GGZstandaarden.nl
  • google scholar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

let op bij het opsporen van relaties tussen problemen en condities:

A
  • psychopathologie is vaak MULTIFACTORIEEL –> meerdere condities die ten grondslag liggen aan problemen is mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. b. relaties tussen problemen en condities opsporen: 4 manieren waarop risicofactoren A en B uitkomst O kunnen beïnvloeden
A
  1. A en B zijn overlappende risicofactoren voor O
  2. A en B zijn onafhankelijke risicofactoren voor O
  3. B medieert het effect van A op O
  4. B modereert het effect van A op O
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voordeel van mediatieschema’s bij het 1. b. opsporen van relaties tussen problemen en condities:

A

het geeft inzicht in eventuele interventies die mogelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is de derde stap van 1. formuleren van diagnostische verklaringen?

A

c: ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema & prioriteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. formuleren van diagnostische verklaringen: c: ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema & prioriteren
A
  • kan schematisch weergegeven worden
  • alleen een diagnose is niet genoeg om een behandeling op te zetten –> causaal diagram
  • voor inzicht, overzicht en uitzicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

voorlopig diagnostisch denkschema:

A

beweringen over de condities die tot DIT probleem van DEZE cliënt hebben geleid of in stand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

voorbeeld van een (causaal) voorlopig diagnostisch denkschema:

A
  1. vroege echtscheiding –>
  2. problematische persoonlijkheidsontwikkeling –>
    3a. moeilijkheden in omgang met andere kinderen &
    3b. aandachtsproblemen
    –> 4. leerachterstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

structuur bij 1. c. ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema en prioriteren

A
  • o.b.v logische redenering
28
Q

mogelijke vragen bij 1. c. ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema en prioriteren

A
  • hoeveel problemen zijn er?
  • hoeveel condities zijn hiermee in verband?
  • wat is de aard van het verband?
29
Q

valkuilen bij 1. c. ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema en prioriteren

A
  1. te vaag maken van het schema
  2. de verklaringen laten kleuren door jezelf (minder kijken naar andere factoren)
  3. het niet aansluiten bij de hulpvragen van de cliënt (kijken naar de prioriteiten)
  4. tautologie
  5. causaliteit
30
Q

tautologie als valkuil bij 1. c. ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema en prioriteren

A
  • conditie is NIET een stoornis waar een probleem deel van uitmaakt
  • NIET: somber omdat hij/zij een depressieve stoornis heeft
  • WEL: faalangst veroorzaakt door dyslexie
31
Q

causaliteit als valkuil bij 1. c. ordenen van relaties in voorlopig diagnostisch denkschema en prioriteren

A
  • een causaal verband: een oorzaak-gevolgrelatie
  • vs een correlatie: samenhang tussen twee variabelen
  • bijvoorbeeld: meer ijsjes verkocht & meer verdrinkingen = correlatie en GEEN causatie
32
Q

wat is de vierde stap van 1. formuleren van diagnostische verklaringen?

A

d: opdelen van voorlopig denkschema in deelbeweringen

33
Q
  1. formuleren van diagnostische verklaringen: d: opdelen van voorlopig denkschema in deelbeweringen
A
  • opdelen in deelbeweringen –> onderzoekshypothesen
  • over de relatie tussen een probleem en verklarende conditie(s)
34
Q

waarom 1.d. opdelen van voorlopig denkschema in deelbeweringen?

A
  • omdat het voorlopig denkschema vaak te complex is
  • om verschillende onderzoekshypothesen te krijgen
35
Q

wat is stap 2 van de verklaringsanalyse?

A
  1. toetsen van diagnostische verklaringen
36
Q

stappen van 2. toetsen van diagnostische verklaringen

A

a. operationaliseren van onderzoekshypothesen
b. vaststellen van toetsingscriteria
c. daadwerkelijk toetsen
d. evalueren van de uitkomsten

37
Q

wat is de eerste stap van 2. toetsen van diagnostische verklaringen?

A

2.a. operationaliseren van onderzoekshypothesen

38
Q
  1. toetsen van diagnostische verklaringen: a. operationaliseren van onderzoekshypothesen, hoe?/stappen
A

2.a.1. wat wordt geoperationaliseerd?
2.a.2. bepaal onderzoeksmiddelen
2.a.3. bepaal het meest geschikte middel

39
Q

eerste stap bij 2.a. operationaliseren van onderzoekshypothesen:

A
  • wat wordt geoperationaliseerd?
  • maak de conditie waarneembaar
  • bijvoorbeeld: gebeurtenis, gedrag, cognitie, emotie,
40
Q

tweede stap bij 2.a. operationaliseren van onderzoekshypothesen:

A
  • bepaal onderzoeksmiddelen
  • leg een lijst aan van alle mogelijke tools die aansluiten bij de onderzoeksvraag
  • Bijvoorbeeld: interview, vragenlijst, observatie, testen, dossieronderzoek, G-schema’s
41
Q

welk onderzoeksmiddel kan je goed gebruiken om meer te weten te krijgen over gedrag?

A

o.a. observatie

42
Q

welk onderzoeksmiddel kan je goed gebruiken om meer te weten te krijgen over een gebeurtenis?

A

o.a. interview

43
Q

welk onderzoeksmiddel kan je goed gebruiken om meer te weten te krijgen over cognities en emoties?

A

o.a. vragenlijsten

44
Q

interview als onderzoeksmiddel

A
  • systematisch
  • over bijvoorbeeld een gebeurtenis
  • je kan doorvragen
  • objectiveren
45
Q

vragenlijst als onderzoeksmiddel

A
  • direct inzicht in cognities en emoties
  • intrapersoonlijk
  • afhankelijk van zelfinzicht
46
Q

derde stap bij 2.a. operationaliseren van onderzoekshypothesen:

A
  • bepaal het meest geschikte middel
  • kies een instrument dat het meest betrouwbaar en valide is (COTAN)
  • kosten-batenanalyse
  • eventueel een combinatie van instrumenten
47
Q

wat is de tweede stap bij 2. toetsen van diagnostische verklaringen?

A

2.b. vaststellen van toetsingscriteria

48
Q
  1. toetsen van diagnostische verklaringen: b. vaststellen van toetsingscriteria
A
  • na het operationaliseren maak je je klaar voor de toetsing
49
Q

wat is nodig voor toetsing bij 2.b. vaststellen van toetsingscriteria?

A
  • een onderzoeksmiddel
  • een toetsingscriterium
50
Q

definitie van een toetsingscriterium

A
  • een maatstaf bij een onderzoeksmiddel om te beslissen of een onderzoekshypothese al dan niet verworpen kan worden
  • wanneer is iets een probleem?
51
Q

valkuil bij 2.b. het vaststellen van toetsingscriteria

A

je moet het criterium vooraf vaststellen, anders kan je bijvoorbeeld achteraf goedpraten

52
Q

dossieranalyse

A
  • je gaat in dossiers kijken van de cliënt
  • let op dat je hierbij VOORAF een hypothese opstelt, wat verwacht je te vinden in voorgaande onderzoeken van deze persoon?
53
Q

wat is de derde stap bij 2. toetsen van diagnostische verklaringen?

A

2.c. daadwerkelijk toetsen

54
Q
  1. toetsen van diagnostische verklaringen: c. daadwerkelijk toetsen
A
  • je toetst iets a.d.h.v. een onderzoeksmiddel
  • bijvoorbeeld met een interview, vragenlijst, observatie, dossieranalyse etc.
55
Q

wat is de vierde stap bij 2. toetsen van diagnostische verklaringen?

A

2.d. evalueren van de uitkomsten

56
Q
  1. toetsen van diagnostische verklaringen: d. evalueren van de uitkomsten
A
  • 3 mogelijkheden met hypothesen
57
Q

welke 3 dingen kan je tijdens de 2.d. evaluatie van de toetsingsuitkomsten doen met de hypothese?

A
  1. verwerpen
  2. aannemen
  3. aanhouden
58
Q

aanhouden van een hypothese

A
  • soms blijft het onduidelijk, maar aannemelijk –> aanhouden van hypothese
  • vervolgonderzoek is nodig
59
Q

derde stap van de verklaringsanalyse

A
  1. integratief beeld
60
Q
  1. integratief beeld
A
  • 3e stap van verklaringsanalyse
  • resultaten teruggeven en integreren aan cliënt
  • alles samengooien tot een verklarende diagnose
  • testresultaten vanuit wetenschap integreren met beeld van de cliënt
61
Q

definitie van verklarende diagnose

A

een integratie van alle onderzoeksresultaten in functie van de hulpvraag, klacht en onderkennend probleem

62
Q

waar je op moet letten bij het teruggeven van het integratief beeld aan de cliënt

A
  • als je de testscore weer verbind aan een persoon en diens hulpvraag: elk mens is uniek, hun beeld dus ook
63
Q

welke informatie zet je in een 3. integratief beeld?

A
  • over wie gaat het (persoon, aanmelding, klacht, hulpvraag)
  • beschrijf het onderkennend probleem
  • overzicht van aangenomen hypothesen
  • aangehouden en verworpen hypothesen + opties voor vervolgonderzoek
  • geef aan hoe het integratief beeld antwoord geeft op de hulpvraag
  • protectieve factoren
64
Q

aangeven hoe integratief beeld antwoord geeft op de hulpvragen

A

hulpvraag en klacht –> probleembeschrijving –> clustering –> hypotheses –> onderzoeksmiddelen –> resultaten –> conclusie

65
Q

aandachtspunten bij 3. integratief beeld:

A
  • integreer alle info, ook positief
  • let op het leven van de cliënt, uniek
  • ga na of je antwoord hebt op alle hulpvragen, sluit aan bij wensen en verwachtingen
  • geen nieuwe info
  • 1 pagina vaak voldoende
  • breng de mens in beeld
  • persoon boven stoornis
66
Q

tentamenvraag:
Wanneer brengt de diagnosticus in kaart hoe verschillende condities binnen de persoon zich tot elkaar verhouden?
a. Tijdens het diagnostisch scenario
b. Tijdens het integratief beeld
c. Tijdens het maken van een overzicht van probleemclusters

A

goede antwoord = B

67
Q

Wat komt eerder: voorlopig diagnostisch schema of integratief schema?

A
  • allebei tijdens verklaringsanalyse
  • voorlopig diagnostisch schema eerst, voor het testen
  • integratief schema later tijdens de verklaringsanalyse, testen is al geweest