HC 1: psychologische gespreksvoering Flashcards

1
Q

het basisprincipe van een psycholoog is gebaseerd op …?

A

de cliëntgerichte benadering van Carl Rogers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

van wie was de clientgerichte benadering?

A

Carl Rogers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvan is Carl Rogers bekend in de psychodiagnostiek?

A

de clientgerichte benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

C

A

Cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

HV

A

hulpverlener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het basisprincipe van de cliëntgerichte benadering van Carl Rogers?

A
  • zelfactualisering
  • de therapeutische relatie zorgt voor condities waarin de cliënt sterktes, oplossingen en problemen kan exploreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat doe je NIET in de clientgerichte benadering?

A

antwoorden/advies geven, je stuurt ze maar cliënten komen zelf met eigen antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom is het voordelig om cliënten hun eigen antwoorden te laten verzinnen?

A
  • zelf iets bedenken –> meer gemotiveerd iets te doen
  • zelfstandig en onafhankelijk zijn (ook na de therapiesessies)
  • kan zijn dat jouw ideeën niet hebben geholpen of gaan falen
  • de cliënt weet het beste in welke condities/omstandigheden wat helpt en wat niet helpt voor henzelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een valkuil voor psychologen?

A

“Ik moet iets doen syndroom” –> altijd willen helpen door antwoorden voor te zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belangrijke doeln voor psychologen

A

exploreren + relatie opbouwen met cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom is het van belang om een goede relatie op te bouwen met een cliënt?

A

het kan een tijdje duren voordat de cliënt je genoeg vertrouwd om je alles te vertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de 3 essentiële condities voor groei van een relatie tussen HV en C?

A
  1. onvoorwaardelijke positieve waardering
  2. echtheid
  3. empathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

onvoorwaardelijke positieve waardering

A
  • een van de 3 essentiële condities voor groei van een relatie tussen HV en C
  • Cliënt appreciëren als persoon met waarde en waardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe toon je onvoorwaardelijke positieve waardering als psycholoog?

A
  1. betrokkenheid tonen t.a.v. cliënt
  2. inspanning doen om C te begrijpen
  3. onvoorwaardelijke aanvaarding
  4. warmte en nabijheid uitdrukken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe toon je betrokkenheid? (onderdeel 1 van onvoorwaardelijke positieve waardering)

A

op tijd zijn en tijd nemen, privacy etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe toon je inspanning om een cliënt te begrijpen? (onderdeel 2 van onvoorwaardelijke positieve waardering)

A
  • empathie
  • vragen stellen
  • interesse tonen
  • actief luisteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe kan je actief luisteren?

A

reflecteren en parafraseren van hetgeen dat de cliënt heeft verteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe toon je onvoorwaardelijke aanvaarding? (onderdeel 3 van onvoorwaardelijke positieve waardering)

A
  • ga uit van de goede wil van de cliënt
  • wat ligt achter het gedrag?
  • begrijpen zonder gelijk goed te keuren
  • erkennen zonder oordeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe toon je warmte en nabijheid? (onderdeel 4 van onvoorwaardelijke positieve waardering)

A
  • het reduceert een onpersoonlijk karakter
  • reflecteren op gedrag/gevoel/gedachte van cliënt/hulpverlener/relatie
  • om dingen bespreekbaar te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voorbeeld van reflecteren op gedrag/gevoel/gedachte van cliënt/hulpverlener/relatie

A
  • cliënt: je lijkt zenuwachtig om over dit onderwerp te praten
  • Hulpverlener: blij u te zien, ik kan niet goed volgen
  • relatie: ik ben blij dat je dit wilt delen met mij, ik heb het gevoel dat we ergens geraken vandaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

echtheid

A
  • een van de 3 essentiële condities voor groei van een relatie tussen HV en C
  • HV is zichzelf zonder een rol te spelen
  • maakt emotionele afstand t.a.v C kleiner
  • 4 belangrijke facetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

belangrijke facetten van Echtheid

A
  1. rolgedrag
  2. congruentie
  3. spontaniteit
  4. openheid en zelfonthulling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rolgedrag (facet 1 van echtheid)

A

geen klemtoon op jouw rol, autoriteit of statusC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Congruentie (facet 2 van echtheid)

A
  • woorden, daden etc. van een HV zijn consistent
  • incongruentie kan bij C tot wantrouwen leiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

spontaniteit (facet 3 van echtheid)

A
  • niet elke gedachte die je krijgt ongecontroleerd verwoorden
  • niet alles delen
  • steeds nadenken (effect op c?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

openheid en zelfonthulling (facet 4 van echtheid)

A
  • vaardigheid om open over jezelf te zijn t.a.v. C
  • maar wat zijn regels omtrent dit?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

empathie

A
  • een van de 3 essentiële condities voor groei van een relatie tussen HV en C
  • mogelijkheid om iemand vanuit hun standpunt te begrijpen
  • in iemand anders verplaatsen + laten merken dat je hen begrijpt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is als HV cruciaal bij empathie?

A
  • kijk naar wie er voor je zit en stem op diegene af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

verschillende soorten vaardigheden

A
  1. niet-selectieve luistervaardigheden
  2. selectieve luistervaardigheden
  3. regulerende vaardigheden
  4. nuancerende vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

soorten niet-selectieve luistervaardigheden

A
  1. non-verbaal gedrag
  2. verbaal volgen
  3. gebruik van stiltes
31
Q

omschrijving van non-verbaal gedrag

A

C laten merken dat je luistert en aansporen om verder te vertellen

32
Q

omschrijving van verbaal volgen

A

C laten merken dat je luistert en aansporen om verder te vertellen

33
Q

omschrijving van gebruik van stiltes

A
  • ga na waardoor er een stilte ontstaat en wat er bij C gebeurt
  • tijd gebruiken om na te denken
34
Q

wat kun je doen bij een stilte?

A
  • tijd geven om na te denken
  • samenvatten van voorgaande punt(en)
35
Q

soorten selectieve luistervaardigheden

A
  1. vragen stellen
  2. parafraseren
  3. reflecteren
  4. concretiseren
  5. samenvatten
36
Q

omschrijving van vragen stellen

A
  • C helpen met het verwoorden van gedachten
  • duidelijkheid voor HV
  • open en gesloten
37
Q

wanneer gebruik je open en wanneer gesloten vragen

A
  • hangt van situatie af
  • stem dit af op je doel
38
Q

omschrijving van parafraseren

A
  • herformuleren van de inhoud van de boodschap van de C
  • let op met meegaan in de juistheid van de perceptie van C
39
Q

omschrijving van reflecteren

A
  • weergeven van het affectieve deel van de boodschap (tussen de regels door)
40
Q

hoe kan je reflecteren

A
  • luister naar affectieve woorden (boosheid, verdriet)
  • of haal emotie uit non-verbaal gedrag
41
Q

omschrijving concretiseren

A

C zo nauwkeurig mogelijk over problemen laten vertellen

42
Q

hoe kan je concretiseren?

A
  • hoe-/wat-vragen stellen (hoe bedoel je precies?, kan je een voorbeeld geven?)
  • G-schema
43
Q

omschrijving van samenvatten

A

je geeft de hoeveelheid info voor C overzichtelijk en begrijpelijk weer

44
Q

hoe kan je samenvatten?

A
  • ga na wat sleutelgedachten en -gevoelens zijn
  • wat wordt veel door C herhaald?
  • is er een patroon/thema/elementen die samen horen?
45
Q

soorten regulerende vaardigheden

A
  1. openen gesprek en begin contact
  2. terugkoppeling naar doelen
  3. situatie verduidelijken
  4. hardop denken
  5. afsluiten van het gesprek
46
Q

omschrijving van openen gesprek en begin contact

A
  • je geeft een beeld van jouw manier van werken
  • je gaat de verwachtingen na van C
47
Q

omschrijving van terugkoppeling naar doelen

A
  • je doet aan procesbewaking
  • je zorgt voor haalbare doelen en streeft die na
48
Q

omschrijving van situatie verduidelijken

A
  • je zoomt in op hoe het tot op dit punt met C gaat
  • een gesprek over je gesprekken
  • gang van zaken bespreken
49
Q

omschrijving van hardop denken

A
  • kan tijdens stiltes
  • voor inzichten en transpirantie
  • voor bandschepping
50
Q

omschrijving van afsluiting van een gesprek

A
  • samenvatten
  • voor volgende keer …
51
Q

soorten van nuancerende vaardigheden

A
  1. interpreteren
  2. confronteren
  3. positief heretiketteren
  4. informatie geven
52
Q

omschrijving van interpreteren

A
  • geven van mogelijke verklaringen voor gedrag/gedachten etc
  • DOE DIT NIET TE VROEG
53
Q

omschrijving van confronteren

A
  • je beschrijft de discrepanties die je merkt in de gedachten/gevoelens/gedragingen van C
54
Q

omschrijving van positief heretiketteren

A
  • je geeft een nieuwe positieve betekenis aan iets wat oorspronkelijk als negatief bestempeld was
55
Q

omschrijving van informatie geven

A

geven van info over mensen/gebeurtenissen/ervaringen/alternatieven

56
Q

Aan welke competenties moeten GGZ-behandelaren voldoen (volgens cliënten en naasten)?

A
  • goed luisteren
  • helder communiceren
  • niet oordelen
  • behandelen met respect
  • oprecht betrokken zijn
  • C als mens zien, niet als ziekte
57
Q

wat voor soort vaardigheid is non-verbaal gedrag?

A

niet-selectieve luistervaardigheid

58
Q

wat voor soort vaardigheid is verbaal volgen?

A

niet-selectieve luistervaardigheid

59
Q

wat voor soort vaardigheid is het gebruiken van stiltes?

A

niet-selectieve luistervaardigheid

60
Q

wat voor soort vaardigheid is vragen stellen?

A

selectieve luistervaardigheid

61
Q

wat voor soort vaardigheid is parafraseren?

A

selectieve luistervaardigheid

62
Q

wat voor soort vaardigheid is reflecteren?

A

selectieve luistervaardigheid

63
Q

wat voor soort vaardigheid is concretiseren?

A

selectieve luistervaardigheid

64
Q

wat voor soort vaardigheid is samenvatten?

A

selectieve luistervaardigheid

65
Q

wat voor soort vaardigheid is openen gesprek en begincontact?

A

regulerende vaardigheid

66
Q

wat voor soort vaardigheid is terugkoppeling naar doelen?

A

regulerende vaardigheid

67
Q

wat voor soort vaardigheid is situatie verduidelijken?

A

regulerende vaardigheid

68
Q

wat voor soort vaardigheid is hardop denken?

A

regulerende vaardigheid

69
Q

wat voor soort vaardigheid is afsluiten van het gesprek?

A

regulerende vaardigheid

70
Q

wat voor soort vaardigheid is interpreteren?

A

nuancerende vaardigheid

71
Q

wat voor soort vaardigheid is confronteren?

A

nuancerende vaardigheid

72
Q

wat voor soort vaardigheid is positief heretikitteren?

A

nuancerende vaardigheid

73
Q

wat voor soort vaardigheid is informatie geven?

A

nuancerende vaardigheid