HC 6 Psyhcofarmacologie Flashcards
Drugs
Illegale substantie die verslaving, habituatie of een verandering teweegbrengt in het bewustzijn.
Een substantie gebruikt wordt al medicatie of in bereiding van medicatie.
Pharmaceutical drug
Substantie die gebruikt wordt om een ziekte te behandelen, genezen, voorkomen of diagnosticeren en welzijn te promoten.
Psychoactieve drug
Psychotropisch
Chemische substantie die de bloed-hersenbarrière doorgaat en vooral invloed heeft om het CZS waar het de hersenfunctie beïnvloedt. Dit resulteert in veranderingen in perceptie, humeur, bewustzijn, cognitie en gedrag.
Psycharmacologie
Wetenschappelijke studie van de acties van drugs en diens effecten op humeur, sensatie, denken en gedrag.
Drugsclassificatie
Alle antidepressiva beginnen met N06 met 2 letters, dat is een classificatiecode en geeft aan welke soort bedoeld wordt.
Paracetemol
Produceert analgesia (pijnstilling) en antipyresis (koortsverlaging). Het actieve ingrediënt is acetaminofen.
Anatomical Therapeutic Chemical (ATC) classificatiesysteem
Actieve substanties worden in groepen verdeeld op basis van het orgaan of systeem waarop ze effect hebben en hun therapeutische, farmacologische en chemische eigenschappen
Klasse A drugs
De meest schadelijke, met hoogste straffen.
Heroïne, methadon, crack, cocaïne, XTC, paddo’s, crystal meth.
Klasse B drugs
Minder schadelijk dan klasse A
Amfetamine, barbituraten, dihydrocodeïne en codeine.
Klasse C drugs
Minst schadelijk
Steroïden, subutex
Schedule 1 drugs
Hebben geen therapeutische waarde,
Mogen niet in bezit zijn of voorgeschreven worden.
> LSD, MDMA, cannabis
Schedules 2 en 3 drugs
Kunnen voorgeschreven worden en dus legaal in bezit zijn, als je een prescription hebt. Verschil tussen 2 en 3 betreft de bewaar en opslag vereisten.
Schedule 4 drugs (i) en (ii)
(i) mag alleen in bezit met perscriptie, (ii) mag in bezit zijn als het duidelijk voor eigen gebruik is
Schedule 5 drugs
Worden over de counter verkocht en kunnen zonder prescription
Farmacokinetiek
Wat het lichaam doet met de drug. Samengevat als ADME:
- absorption (administration)
- distribution
- metabolism
- elimination (excretion)
Intramusculair
Medicijn in de spier brengen
Intraveneus
Medicijn in de ader inbrengen
Subcutaan
Onder de huid
Intradermaal
In de huid
Transdermaal
Via de huid
Inhaleren
Via de longen
Transmucosaal
Langs slijmvliezen
Rectaal
Via de endeldarm
Entraal
Via het maagdarmstelsel, bijv oraal
Distributie door capillaire wand
Om de cel in te komen moet de drug de haarvaatjes verlaten. Deze capillaire wanden bestaan dus uit een enkele laag cellen. Tussen de cellen zitten kleine gaatjes die kleine moleculen doorlaten.
Placentale barriere
Verbindt de moeder en de foetus en is een punt van de uitwisseling van voedingsstoffen en foetaal afval. Drugs die door deze barrière heen komen hebben ernstige gevolgen voor ontwikkelende foetus
Distributie
Gaat over waar een medicijn is en hoeveel ervan aanwezig is
Excretie/ eliminatie
Je lever verandert de drug om de oplosbaarheid te verhogen. Zodat het kan uitgescheiden worden door:
- de nieren: urine
- huid: zweet
- lever: gal en ontlasting
- longen: respiratie
Halfwaardetijd
Moment waarop er nog maar de helft van een drug aanwezig is in het lichaam. Belangrijk om te bepalen wanneer een nieuwe dosering nodig is om een stabiele concentratie te houden.
Tweede halfwaarde tijd
Wanneer de helft van van de helft van een medicijn aanwezig is.
Farmacodynamiek
Wat de drug met het lichaam doet. Welke mogelijkheden een drug voor een cel heeft.
Agonist
Een stofje dat bindt en een bepaald effect heeft.
Antagonist
Een stofje wat bindt aan een receptor, maar zonder dat er een cellulaire reactie ontstaat. Voorbeeld is een betablokker.
Orthosteric antagonism
Is competitief, hij vecht voor dezelfde plek als een neurotransmitter.
Allosteric antagonist
Gaat op een ander deel van de receptor zitten dan de neurotransmitter.
Partiële agonist
Zit precies tussen een agonist en antagonist in, heeft wel een effect, maar slechts een klein beetje.
Inverse agonist
Deze bindt aan de receptor en heeft een tegengesteld effect op de cel.
Downregulated
Minder gevoelig
Upregulated
Gevoeliger gemaakt
Affiniteit
Beïnvloed hoe goed een stofje kan binden aan een receptor. Wanneer de vorm en de ladingen goed aansluiten is er een hoge affiniteit.
Verzadiging
Ontstaat wanneer de ligand zo overvloedig aanwezig is dat iedere receptor bezet is. Extra toevoegen van stofje heeft geen zin.
Antidepressiva
Worden gebruikt om disperate stoornissen te behandelen zoals depressie, eetstoornissen en borderline
Stimulanten
Worden gebruikt om stoornissen zoals ADHD te behandelen en honger te stillen
Depressants
Opioïden: drugs die interacteren met lichaamseigen neuropeptiden die zich ontwikkeld hebben om pijn te verlichten.
Alcohol: bindt aan seratonine en glutamaat
Anxiolytica: angststoornissen behandelen
Mood stabilizers
Gebruikt om bipolaire stoornis te behandelen
MOA monoamine oxidase
Enzym wat serotonine inactiveert. Ook worden monoamines afgebroken.
MAOI monoamine-oxidase inhibter
Inhibeert de afbraak van monoamines serotonine en dopamine, waardoor er minder afbraak is.
Heropname transporters van monoamines
Monoamines worden als het ware recyclet en getransporteerd door:
SERT: serotonine transporter
NET: norepinephrine transporter
DAT: dopamine transporter
Reuptake inhibitors
Blokkeren de heropnames van monoamines uit de synaptische spleet. De pre-synaptische transporters worden geblokkeerd, waardoor er meer serotonine in de synaptische spleet beschikbaar is.
TCA’s tricyclische antidepressiva
Remmers van de heropname pomp
SNRI’s serotonine-norepinephrine reuptake inhibitors
Er is hierdoor meer serotonine en noradrenaline beschikbaar
Clinical trials
Drugs worden getest op een kleine groep mensen in lage dosis