HC 11 Sociale Interacties Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Het behoeftemodel van Maslow

A

Laat zien dat mensen bepaalde basisbehoeften hebben die beginnen met biologische en fysiologische behoeften en eindigen met zelfactualisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 perspectieven in sociale context

A
  1. Tussen groepen (wij vs zij, hangt vaak samen met vijandigheid)
  2. Binnen groepen (rang, waardering, exclusie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociobiologie

A

Wetenschappelijk veld gericht op de hypothese dat sociaal gedrag een resultaat is van evolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 categorieën van gedrag Tinbergen

A

Functionele component van gedrag
Het evolutionaire proces als resultaat van functionaliteit
De ontwikkeling van het individu
Het nabijheidsmechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Social neuroscience

A

Gaat over de neurale basis van sociaal gedrag, door sociale groepsformatie, samenwerking en conflict. Het gaat over in group en out group hersenen en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Social categories

A

Vaste principes van in- en out groups, makkelijk observeerbare principes (ras, geslacht, leeftijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een groep

A

Een selectie van individuen die zichzelf zien als leden van dezelfde sociale categorie. Ze delen emotionele betrokkenheid van deze gezamenlijke definitie van henzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Self-categorization theory

A

Houdt in dat hoe mensen zichzelf identificeren met een bepaalde groep, invloed heeft op joe ze met andere groepen omgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociale identificatie

A

Een verschuiving in zelfperceptie van ik naar wij. Dit is relevant voor zelfvertrouwen, belongingness en zekerheid (angstreductie). Creeërt in-group bias: voordeel voor in group leden, benadeelt out-group leden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Amygdala

A

Wordt meer geactiveerd wanneer iemand naar gezichten van andere rassen kijkt. Dit kan angst of walging betekenen, of algehele opwinding (positief/ negatief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fusiform face area (FFA)

A

Wordt geactiveerd door gezichten van het eigen ras. Actiever voor individuele herkenning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Darwiniaanse fitness

A

Hoe hoger je rang is, hoe meer toegang tot bronnen je hebt (voedsel en gezondheidszorg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anticipatoire stressoren

A

Dingen die je verwacht die er gaan gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Factoren die dominantiegerelateerde stress beïnvloeden

A
  • ongelijkheid in bronnen
  • hoeveel moeite behoud van dominantie kost
  • voortplantingsgedrag
  • stabiliteit van sociale rangen
  • coping strategieën lagere rangen
  • stress van dominant paargedrag
  • sfeer en cultuur in de groep
  • persoonlijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Systemen die een rol spelen bij stressrespons

A

Brein
Cardiovasculair systeem
Voortplantingsysteem
Immuunsysteem
Bijnieren: hier worden catecholamines en cortisol uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly