HC 1 Genetics & Evolution Flashcards
Survival of the fittest
Organisme die de beste fit met hun omgeving hebben, succesvoller zijn in overleving
Genotype
Genetische opmaak in een cel van een organisme
Fenotype
Dat wat tot uiting komt, wat je kan waarnemen, dit kan door omgeving zijn beïnvloed
Y-chromosomal Adam
Meest recente voorouder van de man
Mitochondrial Eve
Meest recente voorouder van de vrouw
Nucleotides
Letters die het vierletterige DNA-alfabet maken (A-T G-C)
Nucleus
Celkern, waar DNA ligt opgeslagen
Chromosoom
Opgerold DNA
Karyotype
Afbeelding van iemands chromosomen parem
Sexchromosomen
XX voor de vrouw en XY voor de man
Diploïd
Cel die bestaat uit 2 complete sets van chromosomen (2N)
Haploïd
Cel met een enkele set van ongepaarde chromosomen (N)
Histonen
Eiwitten waar het DNA omheen gekruld zit, zodat het niet in de war raakt
Basenpaar
Bestaat uit 2 nucleotides bijv (A-T of G-C)
Centromeer
Is een structuur op het chromosoom dat verschijnt tijdens celdeling tijdens celdeling als de centrale regio waar de twee chromatiden aan elkaar vast zitten
Telomeer
Uiteinde van de chromosoom waar een aantal nucleotides herhaald worden. Dit is nodig voor de celdeling.
Gen
Stukje DNA dat codeert voor het maken van een eiwit
Allel
Een van de verschillende varianten van een bepaald gen, bijv. een allel voor bruine ogen.
Homozygoot
Identiek allel bijv AA
Heterozygoot
Niet identiek allel, dus allel in het ene en andere variant. Bijv. Aa
X-linked recessive inheritance
De manier waarop een genetische eigenschap of aandoening overgedragen word van ouder tot kind door mutaties in gene op een enkele X chromosoom
DNA Transcriptie
Een stukje DNA (een gen) wordt gekopieerd tot mRNA (messenger RNA)
DNA Translatie
Omzetting van de code op het mRNA tot functionele eiwitten
Codon
Een set van een 3 lettercombinatie van nucleotides
Aminozuren
Bouwstenen van eiwitten
Autosoom (autosome)
Chromosoom dat geen geslachtshormoon is (geen heterosoom)
Candidate gene
Gen dat zich bevindt in een chromosoomgebied dat mogelijk betrokken is bij een genetische aandoening
Heredity (erfelijkheid)
De genetische informatie die van de ouders naar het kind worden overgedragen
Crossover
Delen van een set chromosomen worden uitgewisseld
tRNA (transfer RNA)
RNA moleculen die aminozuren naar de ribosomen brengen voor de synthese van de eiwitketen
Proteïne (eiwit)
Aminozuren combineren met elkaar en vormen een ketting: het eiwit
Post-translational protein processing
Grote proteïnen kunnen verdeeld worden in kleine proteïnen, waardoor er meerdere ontstaan van uit een gen
SNP (Single nucleotide polymorphism)
Is een plek op het chromosoom van een enkel basenpaar, waarop in minstens een procent van de populatie een variatie in nucleotide is gevonden
Tandem herhaling of sattelite DNA
Herhaalde duplicatie van een DNA-sequentie bestaande uit kort herhaalde base paar sequenties
Inserties en deleties
Toevoeging of verlies van 1 of meer nucleotiden of secties van chromosomen
Monozygotisch
Identiek DNA, gedeelde omgeving
Dizygotisch
DNA hetzelfde als “normale” broer of zus, maar met gedeelde omgeving tijdens zwangerschap, geboorte en ontwikkeling
Epigenetica
Studie van erfelijke fenotypen en veranderingen die niet samengaan met de verandering van de DNA volgorde, maar die komen door iets in de omgeving