HC 1 Genetics & Evolution Flashcards

1
Q

Survival of the fittest

A

Organisme die de beste fit met hun omgeving hebben, succesvoller zijn in overleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genotype

A

Genetische opmaak in een cel van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fenotype

A

Dat wat tot uiting komt, wat je kan waarnemen, dit kan door omgeving zijn beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Y-chromosomal Adam

A

Meest recente voorouder van de man

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mitochondrial Eve

A

Meest recente voorouder van de vrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nucleotides

A

Letters die het vierletterige DNA-alfabet maken (A-T G-C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nucleus

A

Celkern, waar DNA ligt opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Chromosoom

A

Opgerold DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Karyotype

A

Afbeelding van iemands chromosomen parem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sexchromosomen

A

XX voor de vrouw en XY voor de man

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diploïd

A

Cel die bestaat uit 2 complete sets van chromosomen (2N)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Haploïd

A

Cel met een enkele set van ongepaarde chromosomen (N)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Histonen

A

Eiwitten waar het DNA omheen gekruld zit, zodat het niet in de war raakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Basenpaar

A

Bestaat uit 2 nucleotides bijv (A-T of G-C)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Centromeer

A

Is een structuur op het chromosoom dat verschijnt tijdens celdeling tijdens celdeling als de centrale regio waar de twee chromatiden aan elkaar vast zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Telomeer

A

Uiteinde van de chromosoom waar een aantal nucleotides herhaald worden. Dit is nodig voor de celdeling.

17
Q

Gen

A

Stukje DNA dat codeert voor het maken van een eiwit

18
Q

Allel

A

Een van de verschillende varianten van een bepaald gen, bijv. een allel voor bruine ogen.

19
Q

Homozygoot

A

Identiek allel bijv AA

20
Q

Heterozygoot

A

Niet identiek allel, dus allel in het ene en andere variant. Bijv. Aa

21
Q

X-linked recessive inheritance

A

De manier waarop een genetische eigenschap of aandoening overgedragen word van ouder tot kind door mutaties in gene op een enkele X chromosoom

22
Q

DNA Transcriptie

A

Een stukje DNA (een gen) wordt gekopieerd tot mRNA (messenger RNA)

23
Q

DNA Translatie

A

Omzetting van de code op het mRNA tot functionele eiwitten

24
Q

Codon

A

Een set van een 3 lettercombinatie van nucleotides

25
Q

Aminozuren

A

Bouwstenen van eiwitten

26
Q

Autosoom (autosome)

A

Chromosoom dat geen geslachtshormoon is (geen heterosoom)

27
Q

Candidate gene

A

Gen dat zich bevindt in een chromosoomgebied dat mogelijk betrokken is bij een genetische aandoening

28
Q

Heredity (erfelijkheid)

A

De genetische informatie die van de ouders naar het kind worden overgedragen

29
Q

Crossover

A

Delen van een set chromosomen worden uitgewisseld

30
Q

tRNA (transfer RNA)

A

RNA moleculen die aminozuren naar de ribosomen brengen voor de synthese van de eiwitketen

31
Q

Proteïne (eiwit)

A

Aminozuren combineren met elkaar en vormen een ketting: het eiwit

32
Q

Post-translational protein processing

A

Grote proteïnen kunnen verdeeld worden in kleine proteïnen, waardoor er meerdere ontstaan van uit een gen

33
Q

SNP (Single nucleotide polymorphism)

A

Is een plek op het chromosoom van een enkel basenpaar, waarop in minstens een procent van de populatie een variatie in nucleotide is gevonden

34
Q

Tandem herhaling of sattelite DNA

A

Herhaalde duplicatie van een DNA-sequentie bestaande uit kort herhaalde base paar sequenties

35
Q

Inserties en deleties

A

Toevoeging of verlies van 1 of meer nucleotiden of secties van chromosomen

36
Q

Monozygotisch

A

Identiek DNA, gedeelde omgeving

37
Q

Dizygotisch

A

DNA hetzelfde als “normale” broer of zus, maar met gedeelde omgeving tijdens zwangerschap, geboorte en ontwikkeling

38
Q

Epigenetica

A

Studie van erfelijke fenotypen en veranderingen die niet samengaan met de verandering van de DNA volgorde, maar die komen door iets in de omgeving