Hc 6 Flashcards

1
Q

Werkelijkheid als eigen constructie

A

In eerdere colleges zagen we dat de waarneming (volgens sommige wetenschappers en wetenschapsfilosofen) theoriegeladen is. Je neemt de wereld niet waar zoals hij is, maar hebt een theorie nodig om wat er binnenkomt aan zintuiglijke input te kunnen classificeren. Dit houdt in dat de werkelijkheid onze eigen constructie wordt, volgens de constructivisten. Wanneer onze theorieën veranderen, veranderen de feiten; wat je ziet. Onze feiten en dus onze realiteit (verzameling van feiten) hangen dus af van de theorie die we aannemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Constructivisme

A

is de bewering dat de feiten door ons gemaakt worden (geconstrueerd worden). Het is niet zo dat we een beeld van de werkelijkheid maken en dat er objectieve feiten zijn die we kunnen kennen. Als er objectieve feiten zijn kunnen we die niet kennen, het idee is dat wij de feiten zelf maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Relativisme

A

Constructivisme gaat over het construeren van de feiten, wat relativisme impliceert. Relativisme beweert dat als je constructivisme accepteert, dan kun je men als werkelijke/ waarheid beschouwen, niet zomaar als gegeven accepteren. Wat waar is over de wereld is afhankelijk van de theorie die je hebt, want de wereld zijn de feiten. Mensen maken de feiten en de afspraken over de feiten hangen dus af van hoe je die geconstrueerd hebt en wat je theorie is. Dit kan verschillen per individu, groep en doorheen de tijd. Dan wordt je een relativist die stelt dat de waarheid van een zin afhankelijk is van de feiten (relatief aan de geconstrueerde feiten). Het is eigenlijk nog steeds een correspondentietheorie van de waarheid; een zin is waar wanneer die correspondeert met de feiten. Echter, nu maak je zelf de feiten. Een zin is waar relatief aan de geconstrueerde feiten. Als iemand anders andere feiten construeert/ voor waar aanneemt doordat hij een andere theorie heeft, dan zijn voor die persoon andere zinnen waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Plaatje vaas;

A

Groep 1: heeft de theorie (die ze meegekregen hebben of zelfs mee opgegroeid zijn) “dit is een vaas”, m.a.w. ze hebben een theorie die construeert dat het een feit is dat dit een plaatje van vaas is, dan is relatief daaraan de zin “Dit is een plaatje van een vaas” waar en de zin “Dit is een plaatje van twee gezichten” onwaar.
Groep 2: heeft de theorie “dit zijn twee gezichten”, m.a.w. ze hebben een theorie die construeert dat het een feit is dat dit een plaatje van twee gezichten is, dan is relatief daaraan de zin “Dit is een plaatje van een twee gezichten waar en de zin ‘Dit is een plaatje van een vaas” onwaar.
Groep 1 en groep 2 construeren de feiten anders doordat ze een andere theorie hebben. Hun zinnen zijn waar, relatief aan het geconstrueerde feit op basis van hun theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Constructivisme en relativisme

A

Constructivisme: feiten aan de hand van theorieën.
Relativisme: waarheid van zinnen.

Constructivisme (de bewering dat feiten afhankelijk zijn van theorieën) impliceert dus relativisme (waarheid is afhankelijk van de constructie). En andersom: Als je stelt dat waarheid van een zin of theorie afhankelijk is van de constructie van de werkelijkheid, impliceert dat evident constructivisme. Relativisme en constructivisme zijn geïnspireerd door Wittgenstein II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wittegenstein 2

A

Wittgenstein I schreef de Tractatus, hierin verdedigt hij de theorie dat de betekenis van de woorden afhankelijk is van de verwijzing. Probleem daarmee is dat zinnen die gaan over het “hogere” niet verwijzen naar iets, waardoor ze betekenisloos worden. Hierdoor wordt het voor hem interessante deel van de filosofie voor hem betekenisloos en daardoor stopt hij met filosofie bedrijven. De Logisch Positivisten vroegen aan Wittgenstein I om af en toe wat voor te lezen. Uiteindelijk komt hij op een van deze bijeenkomsten tot het inzicht dat wat hij in de Tractatus heeft geschreven niet klopte en gaat hij weer filosoferen. Hij gaat dan filosofie doceren in Cambridge. Wittgenstein II schreef Philosophical Investigations. Daarin staan passages die lijken te impliceren dat hij het constructivisme en relativisme verdedigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschil W1 en W2

A

WI: de betekenis van een woord is afhankelijk van de referentie (picture theory of meaning - meaning is reference. Het woord in je hoofd is een afbeelding van de werkelijkheid. De betekenis is afhankelijk van de referentie. Dit houdt in dat woorden en zinnen waarvan je niet kan vaststellen of ze naar iets verwijzen in de werkelijkheid (“God is goed”), daarvan kan je niks zeggen. Je kan niet zeggen of het waar of onwaar is, omdat het niks betekent. Het betekent net zoveel als “bla”. Toch zeggen veel mensen dat zulke onwerkelijke zinnen, want God betekent voor veel mensen wel iets.
WII: de betekenis van een woord is afhankelijk van de context en van hoe het woord in die context gebruikt wordt (meaning is use). Hij gebruikt de notie van een taalspel (relevant voor constructivisten en relativisten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

notie van een taalspel

A

Taalspel is niet gewoon taal, het gaat namelijk verder over de context waarin taal wordt gebruikt. Taalspel kent publieke regels, want de betekenis van woorden ligt vast in een woordenboek. Het gaat om in welke context een bepaald woord gebruikt wordt. In de wetenschap/ taalspel van de wetenschap moeten woorden allemaal ergens naar verwijzen, en dan lijkt “God” niets. Binnen het taalspel van een protestant betekent het woord weldegelijk iets en voor iedere protestant betekent het ook hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Privé taal

A

Als je met elkaar wil praten is het dus belangrijk dat taalspel publieke regels heeft. Wittgenstein gaat daarmee in tegen de notie van een privé-taal, dat is volgens hem onmogelijk. Een privé-taal is geen code! Het is een taal die in principe (ex hypothesi) slechts door één persoon begrepen kan worden. Dit kun je niet aanleren, zoals je met een code wel kan doen. Een aantal empiristen hielden dit wel voor mogelijk, maar volgens Wittgenstein was dit dus niet het geval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Empirisch Argument voor Privé-taalv

A
  • premisse 1; betekenis is afhankelijk van referentie (W1 deelde deze permisse nog)
  • permisse 2; psychologische termen verwijzen naar/ refereren aan subjectieve toestanden.
  • permisse 3; inverted spectrum/ kleuren.

Alleen jij zelf weet waar jouw psychologische termen naar verwijzen (‘oranje’, ‘pijn’). Je kunt naar dezelfde dingen verwijzen, maar dat wil nog niet zeggen dat je dezelfde ervaring hebt, en dus dezelfde betekenis hanteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Permisse 1; betekenis is afhankelijk van referentie (Wittgenstein I deelde deze premisse nog).

A

Het woord tafel krijgt zijn betekenis van tafels. Daardoor weet je als je tafels hebt gezien en de taal hebt geleerd, wat een tafel is zonder naar tafels te kijken. Je hebt al het ware een plaatje in je hoofd van wat het woord betekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Premisse 2; psychologische termen verwijzen naar/ refereren aan subjectieve toestanden.

A

Angst, pijn, blijheid, plezier krijgen hun betekenis door de verzameling van
subjectieve ervaringen hiervan. Het verwijst naar een interne mentale toestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Premisse 3; inverted spectrum/kleuren

A

Volgens Locke bestaan kleuren helemaal niet (als primaire eigenschappen), maar kleurervaringen/ subjectieve, interne, mentale toestanden wel. Kleuren zijn afhankelijk van hoe wij de wereld ervaren. Maar als dat zo is, dan is wat iemand ervaart als hij een brandweerauto ziet afhankelijk van de fysische opmaak van die persoon.
We zeggen bij een bepaald plaatje van een brandweerauto allemaal dat de auto rood is. Echter, is dit een secundaire eigenschap, dus hoe weet je nu dat het woord rood van de ander hetzelfde betekent als rood voor jou? Misschien vindt de ander wel iets rood wat jij als blauw ziet, dan heb je een omgekeerde kleurervaring (= inverted spectrum). Je zult nooit weten of dat een ander een kleur of dezelfde manier ervaart als jij.
Volgens empiristen zijn ervaringen de bron van kennis, maar je weet niet of mensen met de ene ervaring van rood, blauw of pijn hetzelfde bedoelen als met jouw ervaring van rood, blauw of pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Privé-taal volgt, volgens het empirisme, dus uit

A

[1] deze premissen en [2] ervaring als bron van kennis. Wittgenstein II gaat hier tegenin door te zeggen dat het publiek toegankelijk is, omdat taalspelen publieke regels kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Regels van privétaal moeten publiekelijk toegankelijk worden

A

Je moet tegen iemand kunnen zeggen dat hij een woord verkeerd gebruikt. Er zijn grammaticale regels en logische regels om elkaar te begrijpen, net zoals een woordenboek. Volgens Wittgenstein is het zo dat als jij bepaalt wat de betekenis van je woord is (privé-taal) dan word je onbegrijpelijk voor jezelf. Je moet constant zijn in je woordgebruik en de betekenis van je woorden.
Voorbeeld (Alice in Wonderland): Alice in Wonderland heeft een discussie met Humpty Dumpty. Humpty Dumpty zegt tegen Alice: “There is glory for you.” Alice zegt dat ze niet snapt wat hij bedoelt. Humpty Dumpty zegt dat hij ermee bedoelt dat ze een goed argument heeft gegeven waarmee ze hem verslagen heeft. Alice zegt dat het helemaal niet betekent. Humpty Dumpty zegt dan: “When I use a word, it means just what I choose it to mean - neither more nor less.” Alice zegt dan: “The question is, whether you can make words mean so many different things.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorbeeld smurfen

A

Stel dat jij degene bent die bepaalt wat een woord betekent, zoals Smurfen. Smurfen gebruiken voor veel woorden “smurf”, maar dat doen ze nooit radicaal. Ze doorbreken de regels van de taal tot zover het kan, tot zover het nog begrijpelijk blijft. Als een Smurf boodschappen gaat doen en kijkt wat hij nodig hebt en bij alles “smurf” zegt, dan weet je uiteindelijk in de supermarkt niet meer wat je nodig had. Bij de eerste keer “smurf” bedoelde je “hagelslag”, en bij de tweede keer “pannenkoekmix”, maar uiteindelijk weet je dit niet meer.
Als regels radicaal veranderbaar zijn, zou je jezelf niet meer begrijpen. Je moet woorden constant gebruiken. Als je in je dagboek iedere dag de woorden gebruikt waarvan je die dag de betekenis bepaalt, snap je de volgende dag niks meer van wat je hebt opgeschreven. M.a.w. er kan geen privé-taal zijn. Als je je niet aan publieke regels van taal kunt houden, dan wordt je onbegrijpelijk. Taalspel omvat meer dan taal (maar taal is wel deel van de context). Het is niet duidelijk of WII een relativist of constructivist was, maar relativisten zijn wel met zijn notie van taalspel aan de haal gegaan. Het heeft ze geïnspireerd om naar contexten te kijken waarin woorden iets betekenen.
Voorbeeld: als jij een atheïstische wetenschapper bent, kun je best antropologisch onderzoek doen bij een Protestantse groep gelovigen. Je hoeft niet te geloven wat ze zeggen, maar je kunt er wel achter komen wat ze met hun woorden bedoelen. Doordat hun regels voor taal publieke toegankelijk zijn. Je hoeft dus niet in hetzelfde taalspel te zitten, maar door publieke regels, kun je elkaar begrijpen door aan te leren hoe woorden in die context gebruikt worden. Het is afhankelijk van het gebruik van woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kuhn verandert het project van de wetenschapsfilosofie voor zichzelf.

A

Waar de Logisch Positivisten en Popper normatief te werk gingen (ze zochten een norm/ demarcatiecriterium), ging Kuhn op een descriptieve manier te werk. Hij was niet opzoek naar een demarcatiecriterium, maar wil beschrijven hoe wetenschap zich ontwikkelt: hoe komen wetenschappelijke theorieën tot stand?

18
Q

Paradigma

A

Kuhn verdedigt een relativisme en constructivisme. Zonder theorie is er enkel chaos van verschijnselen. We hebben dus een theorie nodig die de zaak ordent en aangeeft welke verschijnselen voor ons van belang zijn. Zo’n theorie is een paradigma, bevat buiten de theorie ook methodologieën en aannames.
Voorbeelden: Ptolemaeïsche astronomie, Copernicaanse astronomie; Newtons mechanica, Darwins evolutieleer

19
Q

Newton’s mechanica

A

Newtons mechanica was een aanname van Newton waarbij aangenomen werd dat de hele natuur moet worden verklaard als een mechanisch systeem/ klok waarvan de werking onderhevig is aan alle krachten en dat gehoorzaamt aan de bewegingswetten/ natuurwetten van Newton.

20
Q

Men kan Kuhns beeld van de verandering van wetenschap, samenvatten in het volgende schema:

A

• 0: Voorwetenschappelijke periode.
• 1: Paradigma (normale wetenschap).
• 2: Vertrouwenscrisis (abnormale wetenschap).
• 3: Revolutie → nieuw paradigma (normale wetenschap; 1 dus, totdat er weer
een crisis komt).

21
Q

0; voorwetenschappelijke periode

A

Dit is een ongeorganiseerde verscheidenheid aan activiteiten. Er is nog geen structuur, geen educatief verband of activiteit die de naam ‘wetenschap’ zou verdienen. Er is geen samenwerkend verband waarop mensen de wereld proberen te begrijpen op een methodologische manier.

22
Q

1: paradigma (normale wetenschap)

A

In dit stadium is een paradigma geaccepteerd. Theorieën, methodes en aannames zijn geaccepteerd. Dit is de periode waarin de meeste wetenschappers hun actieve leven doorbrengen. Een paradigma vertelt je een deel over hoe de wereld in elkaar zit, en dingen je niet weet kunnen achterhaalt worden. Werken binnen het paradigma is geen gebrek aan kritisch vermogen, maar een teken van volwassenheid. De wetenschap is volwassen; de échte wetenschap Men werkt aan uitbreiding van het paradigma. Het paradigma is namelijk nooit sluitend, er zijn altijd anomalieën (= onwetmatigheden). Deze problemen worden steeds gepoogd opgelost te worden.
Voorbeeld (paradigma van Newtons mechanica): iedereen wist dat als er wrijving is, er warmte ontstaat door de wrijving. Daar ging Newton aan voorbij en anderen werkten binnen het paradigma van Newton om dit probleem op te lossen.
In een periode van normale wetenschap probeer je dingen die je nog niet weet binnen een bepaald paradigma op te lossen. De resultaten, bevindingen en methode worden opgeschreven, en later worden deze gebruikt om onderwijs te geven en om de volgende generatie te overtuigen. Volgens Kuhn worden bij dit overtuigen geen vragen gesteld en is er dus toch sprake van dogmatisme. Bij échte wetenschap wordt er geen discussie gesteld over de gevonden feiten.
De natuurkunde van Aristoteles was wetenschappelijk, maar dan sluiten sommige paradigma’s elkaar uit, want er kunnen niet twee paradigma’s tegelijkertijd bestaan. Bijv.: in het ene paradigma is de aarde plat, andere het andere is het rond. Volgens Kuhn is de overgang van paradigma1 naar paradigma2 een radicale breuk, geen geleidelijk proces.

23
Q

2: vertrouwenscrisis (abnormale wetenschap)

A

Wanneer er teveel problemen zijn met een paradigma ontstaat een vertrouwenscrisis; je vertrouwt je paradigma niet meer. Deze crisis is het begin van abnormal science. De vraag is hoe je die abnormale periode afsluit:
• 1e manier: terug naar het paradigma door het vertrouwen te herstellen door het oplossen van heel veel van de problemen.
• 2e manier: via een wetenschappelijke revolutie; het accepteren van een ander paradigma.

24
Q
  1. Revolutie
A

Een crisis verergert zich als er een nieuw paradigma ontstaat. Het ontstaat vaak bij iemand die van de crisis doordrongen is. ‘Midden in de nacht’ komt hij vaak met een nieuw paradigma. Een nieuw paradigma is niet verenigbaar met een oud paradigma, het is een rivaal. Tijdig bestaan de paradigma’s naast elkaar, maar daarna gaan wetenschappers over naar dit nieuwe paradigma (= wetenschappelijke revolutie).

25
Q

Voorbeelden paradigma wisselingen

A
  • geocentrisch paradigma
  • heliocentrisch paradigma
26
Q

Geocentrisch paradigma

A

(Ptolomaeus): de aarde staat
in het middelpunt van het universum, en de zon, maan
en alle planeten draaien hier in perfecte cirkels omheen.
Hier zie je dat er, buiten een theorie, ook aannames zijn
over hoe de wereld in elkaar moet zitten. Alles wat boven
de maan is, is perfect en een perfecte vorm/ beweging is
van een cirkel. Hierdoor dacht men dat alles in een cirkel ging. Als je de aarde in het midden van het universum zet, en denkt dat alles hier in cirkels omheen draait. Maar als je dan gaat voorspellen wanneer de zon en Saturnus ergens zijn t.o.v. de aarde komen deze voorspellingen niet uit.

27
Q

Heliocentrisch paradigma

A

(Copernicus): de zon staat in het middelpunt van het universum en de aarde, maan en alle planeten draaien hier in perfecte cirkels omheen.

28
Q

Echter, zien we de planeten niet in cirkels bewegen. Hoe los je het op dat [1] je theorie eist dat planeten in cirkels bewegen, maar [2] je waarnemingen vertellen dat dat niet zo is?

A

Er zal wel iets mis zijn met je waarneming of de ondermaanse wereld. Het bovenmaanse is perfect (vandaar de cirkels), het aardse niet. De aarde zou dus wel eens net niet precies in het midden hoeven te staan. De planeten bewegen dan in cirkels, maar vanaf de aarde neem je dat net iets anders waar, omdat het een beetje afwijkt van het midden (een ‘eccentric’ = iets wat precies in het midden staat). De aarde staat niet precies in het midden, maar de planeet draait in cirkels om de planeet in het midden heen én maakt ook nog eens cirkelbanen op die cirkelbanen. Bovendien kan je op de grote cirkelbaan van een planeet om de aarde (‘deferent’) weer cirkelbanen lokaliseren (‘epicirkels’).
Je hebt geocentrische astronomie met perfecte cirkelbewegingen en je zet er extra hulpcirkels in zodat de theorie kan kloppen. Ptolomeus voegt ook nog de ‘equant” toe: een punt buiten het centrum (lijkt dus op eccentic), vanwaar de beweging van de planeet uniform is (dat is die dus niet vanuit het centrum, en niet vanaf de aarde).
Je kan gaan sleutelen aan de theorie zolang je wil, maar de voorspellingen blijven maar niet uitkomen. Zo raakt het paradigma in een crisis. Copernicus gooide het radicaal om en zette de zon in het midden, maar dan nog had ook hij epicirkels etc. nodig.

29
Q

Paradigma wisseling volgens kuhn

A

Kuhn zegt dat van het oude paradigma van Ptolomaeus (aarde is middelpunt van heelal) de voorspellingen niet klopten (en de immunisering door extra cirkels werkte niet). Daana ging hij kijken naar het paradigma van Copernicus (zon is middelpunt van heelal). Maar volgens Kuhn waren deze voorspellingen eigenlijk niet veel beter, dus er was geen vooruitgang, het was slechts verandering. Volgens Kuhn moet je een paradigma enkel opgeven/ verwerpen als er een alternatief is. Anders moet je met het paradigma blijven werken en zit je in een periode van abnormale wetenschap. Het verwerpen van een oude is ook het accepteren van een nieuwe. Wetenschappers denken dat ze deze twee rationeel met elkaar vergelijken, maar Kuhn stelt dat ook dit niet het geval is. Verschillende intuïties van wetenschappers worden bestreden door Kuhn.

30
Q

Let op; wisseling van paradigma is geen groei van kennis

A

• Popper: groei van kennis gaat via de negatieve weg naar de waarheid. Je
streept dingen af die onwaar zijn.
• Kuhn: groei van kennis enkel binnen een paradigma door het oplossen van
problemen binnen het paradigma.
Er is geen cumulatieve groei van kennis als paradigma’s elkaar afwisselen. Er kunnen geen paradigma’s voor lange tijd naast elkaar bestaan. Je gaat over van een paradigma in crisis (= periode van abnormale wetenschap) naar een nieuw paradigma, en dan begint er weer een nieuwe periode van normale wetenschap. Je begint helemaal opnieuw met het maken van een paradigma, dus geen groei of opstapeling van kennis.

31
Q

Wetenschappelijke revolutie volgens kuhn

A

Volgens Kuhn is de wetenschappelijke revolutie een radicale overgang van het ene naar en het andere paradigma. Het doel is een verandering van het systeem, bijv. de dictatuur vervangen in een democratie. Je kan als wanna be democraat niet praten met de dictator. Er is een verschil in discours (taalspel), want je praat langs elkaar heen. Het politiek conflict kan niet politiek opgelost worden, maar bijv. wel door geweld.

32
Q

Gebruik van macht voor overgang in paradigma

A

In de wetenschap wordt er gebruik gemaakt van macht om over te gaan naar een ander paradigma, want niet iedereen wil deze overgang. De term ‘revolutie’ wordt gebruikt om veranderingen in de wetenschap aan te geven die werkelijk revolutionair zijn. De revolutie slaagt als de meerderheid het paradigma accepteert. Er blijven vast nog wel andersdenkenden over. Chalmers zei “Zij zullen buiten de nieuwe wetenschappelijke gemeenschap gesloten worden en wellicht hun toevlucht zoeken in een vakgroep filosofie. Hoe het ook zij, op de lange duur zullen ze uitsterven.”

33
Q

Volgens kuhn zijn paradigma incommensurabel

A

Verschillende paradigma’s genereren verschillende wereldbeelden/ werelden. Incommensurabiliteitsthese stel dat de verschillende paradigma’s niet rationeel te vergelijken zijn. Je kunt niet redelijk met elkaar kijken van wie er gelijk heeft, want je praat in een ander taalspel/ discours, omdat de betekenis en referentie van woorden zijn verandert.
Voorbeeld: het woord “aarde” verwijst in het ene paradigma naar het middelpunt van het heelal, en in het andere paradigma niet. De jargon van wetenschappers is anders, net als bij “atoom” wat eerder ondeelbaar betekende, maar tegenwoordig bestaat er een atoomsplitser.

34
Q

Radicale conclusie

A

• Logisch Positivisten: er is weliswaar verschil van mening mogelijk, maar we kunnen er over praten. Er zijn immers neutrale feiten die objectief van ons bestaan.
• Kuhn: verschillen van mening maken de discussie onmogelijk, een ander paradigma veronderstelt een andere wereld. Wetenschappers die een nieuw paradigma hebben geaccepteerd leven ook in een nieuwe wereld.

35
Q

Kuhn vergelijkt een paradigmawissel met gestalt switch;

A

waarbij je iets anders kan zien door je beeld te switchen. Is het witte vierkant de bovenkant van een suikerklontje of het licht dat door een dak valt?
Hij verwijst terug naar Wittgenstein met het eend-konijn plaatje, waarbij je zowel
een eend én konijn kan zien. Hij zegt dan: “What were ducks in the scientific world before the revolution are rabbits afterwards.” Hij maakt een radicale claim: wat eerst eenden zijn in de wetenschappelijke wereld voor de revolutie, zijn daarna konijnen. De parallel moet je niet te ver doorvoeren, want met het plaatje kun je terug switchen, maar met een paradigmawisseling kan dat niet. Het lijkt dus op een religieuze bekering; je blijft bij je verandering (tenzij je natuurlijk in een crisis terecht komt).

36
Q

Wereldverandering

A

Wetenschappers leven volgens Kuhn na de wetenschappelijke revolutie met een paradigmawisseling in een andere wereld. De theorie van een paradigma bepaalt wat je ziet (= theoriegeladenheid van de waarneming; theorie over waarneming). Dat lijkt onproblematisch, want net als bij MRI moet je eerst kennis hebben over de methodologie. Wanneer er een konijn is, kun je dit zien als een konijn of als een eend. Kuhn lijkt veel verder te gaan, er is een bepaald objectief feit waarbij de een het écht kent, en de ander niet. De theorie bepaalt wat er is (ontologie). Deze theorie bepaalt: “Dat is een boom.” Door de theorie die de wetenschapper heeft, ziet hij dit en is dit er ook.

37
Q

Welk paradigma is het best?

A

Het ene paradigma is dus alleen maar anders dan het andere. Je kan niet zeggen dat het ene paradigma beter is dan het andere, want dat veronderstelt een theorie neutrale toegang tot de objectieve feiten en die is er niet. Een verbetering wil zeggen dat het nieuwe paradigma de werkelijk, zoals de werkelijkheid objectief is, beter beschrijft, maar dat kan niet.

38
Q

Toch een demarcatiecriterium?

A

Kuhn beschreef (= descriptief) de ontwikkeling van de wetenschap. Popper zocht naar een norm/ demarcatiecriterium. We kunnen uit Kuhns beschrijving van de wetenschap een (onbedoeld) demarcatiecriterium halen: echte wetenschap heeft een paradigma met aannames, methodes en theorieën.
Is psychologie een wetenschap volgens dit demarcatiecriterium? Dat is niet erg duidelijk, omdat Kuhn enkel astronomie en natuurkunde beschrijft.

39
Q

David palermo zegt;

A

Ja, psychologie is een volwassen wetenschap, het eerste paradigma was het introspectionisme (van Wundt & Titchener). Er is zelfs een crisis geweest: alle experimenten leverden op wat de onderzoekers graag zouden horen en omdat bij het onderzoek gebruik gemaakt werd van rapportages, kon het niet uit de voeten met bewustzijn bij dieren. De revolutie kwam met het behaviorisme.

40
Q

Neil warren zegt;

A

Dit klopt niet, Palermo kijkt naar wat hij zien wil - behaviorisme was enkel populair in de Verenigde Staten, niet in Europa: “In order to represent psychology as a paradigmatic science, Palermo shamelessly excludes all but the paradigm he is interested in, a manoeuvre itself characteristic of preparadigmatic science.” Echter zou dit volgens Kuhn niet kunnen, want wanneer er meerdere ideeën/ paradigma’s zijn, zit je nog in de voorwetenschappelijke periode. Waardoor psychologie dus geen wetenschap is.

41
Q

Heeft psychologie een algemeen geaccepteerd paradigma?

A

Het is dus niet helemaal duidelijk of psychologie wel één algemeen geaccepteerd paradigma heeft. Doen alle psychologen onderzoek vanuit evolutionaire psychologie? Zijn alle psychologen materialisten? Is dat het onderliggende paradigma van waaruit je vertrekt als je onderzoek doet?