Hc 4 Flashcards

1
Q

Waarheidsprobleem

A

wordt geïllustreerd door de volgende citaat van Martin Heidegger: “De zo begrepen vrijheid van het zijn-laten van het zijnde vervult en voltrekt het wezen van de waarheid in de zin van de ontberging van het zijnde. De “waarheid” is geen keurmerk van de juiste zin die door een menselijk “subject” over een “object” uitgesproken wordt en dan ergens in een soort bereik “geldt”, maar de waarheid is de ontberging van het zijnde, die er is dankzij een openheid.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Citaat martin heideger lijkt betekenisloos, men snapt niet waar het over gaat. Maar de vraag die als gevolg daarvan opkomt is:

A

wat is het criterium voor betekenisvolheid? De zin is waar, wanneer het de wereld afbeeld zoals de wereld is. Ludwig Wittgenstein I (de jonge Wittgenstein) en de Logisch Positivisten vroegen zich dit ook af; Wat is een betekenisvolle zin?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wittegenstein 1

A

Tractatus Logico-Philosophicus (1921); invloed op Logisch Positivisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wittegenstein 2

A

Philosophical Investigations (1953) (HC 6).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarin was Wittegenstein geïnteresseerd?

A

Wittgenstein was geïnteresseerd in beweringen over “het hogere” (= metafysica, kunst, religie), maar daar wil hij zinvolle en betekenisvolle zinnen over uiten. Hij schreef het boek de tractacus. En verdedigde de correspondentietheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Doel boek tractacus

A

de bedoeling daarvan is om ze zin van de onzin te onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Correspondentietheorie

A
  1. De waarheid
  2. betekenis
    = picture theorie of truth/meaning

Waarheid is een eigenschap van de zin wanneer die correspondeert met de feiten, dus wanneer het de wereld beschrijft zoals de wereld nu is. Het gaat Wittgenstein enkel om de betekenisvraag, niet om de vraag naar wetenschap. Je kan de zin vergelijken met de werkelijkheid, wanneer je weet dat de onderdelen corresponderen, dan is de zin waar en betekenisvol. Kan je de waarheid van een zin niet achterhalen door naar de werkelijkheid te kijken, dan is de zin betekenisloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeeld van betekenisloze zinnen

A

Voorbeelden van betekenisloze zinnen: “Het schone en het goede zijn identiek”, “De ziel is onsterfelijk”, “De koe eet gras vanwege haar koeheid”.

Deze zinnen kun je niet controleren met de werkelijkheid. Volgens Wittgenstein I betekent dit dus niets; de zin is betekenisloos, is wordt uitgelegd in de Tractatus. Je kunt je afvragen of de zinnen in de Tractatus betekenisvol zijn volgens dit betekeniscriterium. Wittgenstein I zegt hierover: “Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, tenslotte erkent dat ze onzinnig zijn, als door middel van mijn stellingen, er op, boven ze uitgeklommen is.” Wittgenstein II zal erop terugkomen hoe het dan kan dat we de zinnen uit de Tractatus wel begrijpen, zoals “de ziel is onsterfelijk”. Je kunt alleen uitspraken doen over de waarneembare werkelijkheid: alledaagse/ banale uitspraken en de empirische wetenschappen.
Volzinnen kunnen dus niets hogers uitdrukken, aangezien we niets kunnen zeggen over de belangrijke levensvragen. Wittgenstein: “Van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen”. Problemen zijn dus ofwel wetenschappelijk (= correspondeert met de feiten) ofwel onzinnig (= correspondeert niet met de feiten, en je weet niet hoe je het moet achterhalen). Wittgenstein stopt met filosofie en wordt leraar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Logisch positivisme

A

Het Logisch Positivisme gaat over de realisatie van een geünificeerde wetenschap door de toepassing van logische analyse op ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontstaan wetenschapsfilosofie

A

Wittgenstein woonde in Wenen, waar de eerste Logisch Positivisten (= Wiener Kreis) bij elkaar kwamen. Ze willen af van de onbegrijpelijke filosofie van Heidegger. Deze groep bestond uit wetenschappers en filosofen die in 1929 een pamflet schreven. Hierin zetten ze hun Wetenschappelijke wereldopvatting uiteen, wat het begin van de wetenschapsfilosofie markeerde, als apart filosofische discipline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

5 uitgangspunten van het logisch positivisme

A

1) Verwerping zinloze beweringen.
2) Logica.
3) Positivisme.
4) Geünificeerdewetenschap.
5) Verifieerbaarheid (later confirmeerbaarheid) als demarcatiecriterium (=
onderscheidingscriterium wetenschap vs. pseudowetenschap).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uitgangspunt 1; verwerping zinloze beweringen

A

Doel van LP is om het metafysische en theologische puin van millennia te verwijderen; ze willen af van onzinnige/ betekenisloze beweringen. Ze gebruiken hierbij Wittgenstein I: “Zinvolle beweringen zijn wetenschappelijke beweringen”. Als iemand iets zegt dat jou betekenisloos of onwaar voorkomt, dan moet je ze een vraag stellen.

Voorbeeld: als iemand tegen je zegt “Er is een God’, dan moet jij vragen “Wat bedoel je met God?”. Je gaat niet zeggen dat ze ongelijk hebben met hun uitspraak, maar je gaat ze vragen wat ze met hun uitspraken bedoelen.
Als je doorvraagt kom je erachter dat de zinnen betekenisloos en eerder metafysisch zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ayer (britse logische positivist) kwam ermee dat

A

je het niet meer over metafysica moet hebben. Ook moest je filosofie als wetenschappelijk beschouwen. Het gevolg voor de filosofie is dat niemand het zou moeten bedrijven of gedoceerd zou moeten krijgen wanneer je spreek over metafysische uitspraken, zoals “het nietsende niets nietst”.
Het gevolg voor de psychologie is dat traditionele termen als “ziel, “geest”, “boosheid”, “gedachte” als metafysisch werden beschouwd, dus moet je niet over interne zaken praten. Daarom moet je kijken naar dingen die je kunt waarnemen en uitspraken over kan doen: behaviorisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uitgangspunt #2; logica

A

Uitspraken die de werkelijkheid direct beschrijven werden door Neurath protocolzinnen genoemd. Die protocolzinnen kan je via logica verbinden met elkaar. Vandaar dat logica een belangrijke rol speelt bij de Logisch Positivisten. Logica levert echter geen kennis op over feiten van de wereld: de logisch positivisten verwerpen alle synthetisch a priori oordelen (bijv. wiskunde). Ze zijn tegen de uitspraken van Kant, want LP zijn empiristen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uitgangspunt #3; positivisme

A

Er zijn twee betekenissen/ opvattingen van positivisme:
1) De positie van Comté (HC3).
2) De opvatting die stelt dat alleen de wetenschap kennis oplevert.
Het gevolg is een omslag van kennisleer naar wetenschapsfilosofie: vragen m.b.t. kennis worden vragen m.b.t. de wetenschap. We zijn al eeuwenlang, sinds de Oude Grieken, op zoek naar zekere kennis (wat is kennis en waar komt het vandaan), maar worden het niet eens over de manier hiervoor. LP zeggen dat de beste methode om kennis te verwerven wetenschap is, dus kennis komt van wetenschap. Maar wat is wetenschap?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uitgangspunt 4; geünificeerde wetenschap

A

Eerder zagen we dat de Hermeneutici een verschil zagen in natuurwetenschappen (= zoeken naar oorzaken) vs. menswetenschappen (= zoeken naar redenen); verklaring vs. begrijpen. De Logisch Positivisme waren tegen de Hermeneutici, en meenden dat alle wetenschappers samen aan één wetenschappelijke theorie over de wereld werken. Geschiedenis, economie, sociologie, psychologie, natuurkunde, scheikunde horen allemaal bij elkaar. Maar wat maakt de wetenschap één geheel? Dit zit ‘m in het model wat gebruikt wordt om conclusies te trekken: deductief-nomologisch model (= covering law model).

17
Q

Deductief nomologisch model; convering law model

A

• Premisse 1: algemene uitspraak/ wet/ regel = nomologische uitspraak.

• Premisse 2: Beginuitspraak (zegt iets over het individu dat onder de algemene regel valt).
• Conclusie of voorspelling.

Voorbeeld:
֍ Premisse 1: Alle zwanen zijn wit; (alle A zijn B).
֍ Premisse 2: Dit is een zwaan; (A is het geval).
֍ Conclusie of voorspelling: Deze zwaan is wit. (B volgt logisch).

18
Q

Deductie is logisch geldig;

A

Deductie is logisch geldig. De conclusie volgt ook (d.w.z. is logisch geldig) als de premissen onjuist zijn. Als de premissen waar zijn, dan is je conclusie ook waar.
Voorbeeld:
֍ Premisse 1: Alle zwanen zijn groen; (alle A zijn B).
֍ Premisse 2: Dit is een zwaan; (A is het geval).
֍ Conclusie of voorspelling: Deze zwaan is groen. (B volgt logisch).

19
Q

Alle wetenschappen maken dus gebruik van een algemene wet en willen deze ontdekken en toepassen op individuele gevallen.

A
  • Context of discovery
  • context of justification
20
Q

Context of discovery

A

Hoe ontdekt je aan algemene wet? (= waarschijnlijk inductie).

21
Q

Context of justification

A

Hoe rechtvaardig je een algemene wet? (= waarschijnlijk ook inductie)?

22
Q

Inductie probleem blijft aanhouden;

A

Vaak gebruikt men voor het maken van een algemene wet inductie, maar je kunt deze algemene wet vaak niet rechtvaardigen. Als je 100 zwanen ziet, concludeer je op basis van inductie dat alle zwanen wit zijn, én op basis van deze inductie uitspraak concludeer je op basis van deductie dat de volgende zwaan die je gaat zien ook wit is. Alsnog heb je maar één zwaan meer gezien, nog steeds niet alle zwanen. Inductieprobleem blijft aanhouden.

23
Q

Uitgangspunt #5; verifieerbaarheid als demarcatiecriterium

A

Op de vraag: “Wat is wetenschap?” zijn twee (problematische) antwoorden:
1) Een theorie of bewering is wetenschappelijk als deze verifieerbaar is.
2) Een theorie of bewering is wetenschappelijk als deze confirmeerbaar is.
Om dit te snappen kijken we naar een common sense opvatting van wetenschap

24
Q

Common sense opvatting van wetenschap

A

.Als we een criterium voor wetenschappelijkheid vinden, dan moet het [1] in ieder geval natuurkunde als wetenschap classificeren en [2] astrologie uitsluiten van de wetenschap. Laten we dit de common sense check noemen.

25
Q

Common sense check

A

als X niet aan deze check voldoet, dan is het geen goed criterium voor wetenschappelijkheid. D.w.z. we hebben een grof idee van wat we met de term “wetenschap” bedoelen. We willen een demarcatiecriterium om wetenschap en niet-wetenschap te onderscheiden en in beide categorieën moet iets zitten

26
Q

Demarcatiecriteria voor wetenschap voorgesteld door hans van dooremalen;

A

1) Altijd waar zijn;
2) In alle gevallen te checken zijn;
3) In de meeste gevallen te checken zijn;
4) In principe weerlegbaar/ falsifieerbaar zijn;
5) In overeenstemming met redelijk denken zijn; 6) Altijd objectief zijn;
7) Met de zintuigen te checken zijn.

27
Q

Echter is het lastig te rijmen dat de meeste mensen zeggen dat psychologie wetenschap is, met de eis dat wetenschap aan de eis van objectiviteit moet voldoen?

A

Ervaringen van jezelf en anderen zijn niet objectief, want hoe check je dat een ander een bepaalde mentale toestand heeft? Indien het niet objectief is, dan zou psychologie kennelijk geen wetenschap zijn. De vraag is dus: welk demarcatiecriterium zorgt ervoor dat psychologie onder wetenschappen valt? Of kan dat niet en moet het bij de niet- wetenschappen komen te staan?

28
Q

Demarcatiecriterium #1: Verifieerbaarheid (“altijd te checken”)

A

Demarcatiecriterium is een criterium dat het één van het ander scheidt. Volgens de Logisch Positivisten valt het verschil tussen wetenschap en niet-wetenschap samen met betekenisvolle en betekenisloze zinnen. Een niet-logische uitspraak p begrijpen betekent kunnen specificeren hoe p empirisch geverifieerd kan worden. Het demarcatiecriterium is empirische verifieerbaarheid, vaststellen dat het waar is, dat het in principe mogelijk is om het vast te stellen, aan de hand van ervaringen opgedaan via de zintuigen. De ervaringen zijn neutraal, zodat ze kunnen dienen als fundament voor de wetenschap. Het zijn ruwe data, sense data (= zijn volgens de Logisch Positivisten onproblematisch).

29
Q

Gevolgen demarcatiecriterium #1

A

• Gevolg voor de filosofie is dat bijna alles wat filosofen zeggen betekenisloos/ onwetenschappelijk is (met uitzondering van kenleer en logica).
• Gevolg voor de menswetenschappen: er is in eerste instantie geen probleem, want je kunt het gedrag observeren; sociale wetenschappen (inclusief geschiedenis en economie) zijn wetenschappen.
• Gevolg voor vrijwel alle wetenschappen is dat alle algemene uitspraken onwetenschappelijk worden, want hoe kun je nu verifiëren dat alle zwanen wit zijn? Dat kan niet.

30
Q

Voorbeelden van algemene uitspraken van de psychologie door middel van demarcatiecriterium #1;

A

• “EMDR is effectief als therapie voor PTSS”.
• “Verlies voelt zwaarder dan winst”.
• “Een autisme spectrum stoornis wordt veroorzaakt door een genetische
afwijking”

31
Q

Psychologie volgens demarcatiecriterium #1

A

Wanneer je algemene uitspraken doet, moet je deze bij iedereen nagaan en controleren. Dit is niet mogelijk, en daarom is psychologie volgens dit demarcatiecriterium geen wetenschap. Niet alleen psychologie is volgens dit criterium geen wetenschap, maar alle wetenschappen die gebruik maken van algemene uitspraken, worden als niet-wetenschap beschouwd. Verifieerbaarheid heeft de common sense check niet doorstaan, dus is er een ander demarcatiecriterium nodig.

32
Q

Demarcatiecriterium #2: Confirmeerbaarheid (“vaak bevestigd”)

A

Confirmeerbaarheid (en daadwerkelijke confirmatie) is voldoende om wetenschappelijk te zijn. Je gaat de zin pas echt accepteren, wanneer je daadwerkelijk de confirmatie/ bevestiging gevonden hebt. Het probleem hier is dat soms kletspraat geconfirmeerd wordt, denk aan horoscopen of readings van Char.

33
Q

Voorbeelden in de psychologie volgens demarcatiecriterium #2

A

• “EMDR is effectief als therapie voor PTSS”
• “Verlies voelt zwaarder dan winst”.
• “Een autisme spectrum stoornis wordt veroorzaakt door een genetische
afwijking”.

34
Q

Psychologie volgens demarcatiecriterium #2

A

Wanneer iets eenmaal bevestigd wordt, dan wordt het als een wetenschappelijke uitspraak gezien. Volgens dit demarcatiecriterium is psychologie wel een wetenschap. In principe kun je namelijk wel enige ondersteuning vinden voor deze hypotheses. Helaas is confirmeerbaarheid dus een te zwak criterium (het laat zo’n beetje alles toe). Je zou dus kunnen zeggen dat LP hier gefaald hebben.

35
Q

Kritiekpunt; geen demarcatiecriterium gevonden

A

verifieerbaarheid is te sterk (niets is wetenschap) en confirmeerbaarheid is te zwak (alles is wetenschap). Dit is het eerste grote probleem voor de Logisch Positivisten: ze hebben geen demarcatiecriterium kunnen vinden

36
Q

Kritiekpunt; Inductieprobleem met her deductief-nomologisch model

A

bij Hume hebben we gezien dat inductie niet te rechtvaardigen is. Het DN model heeft een nomologische uitspraak nodig om te verklaren. Maar dit kun je niet doen via inductie, want dat is niet te rechtvaardigen. De “oplossing” is dat het opstellen van algemeenheden gebeurt op basis van psychologische en sociologische voorkeuren.

37
Q

Kritiekpunt; Theoriegeladenheid van de waarneming met het deductief nomologisch model.

A

Stel iemand zegt: “Dit is een plaatje van een vaas”. Volgens empiristen kun je vaststellen of deze zin waar is door te kijken. Je kan echter ook twee gezichten zien. Maar zonder theorie zie je misschien de vaas niet, maar gezichten. Je hebt dus een theorie nodig om het plaatje te kunnen interpreteren. Je neemt het pas waar nadat je een theorie hebt eigen gemaakt; de waarneming is theoriegeladen.
De visuele ervaring wordt niet alleen door het waargenomen object bepaald, maar ook door de theorieën in je hoofd. In sommige gevallen
is het heel duidelijk; bij een MRI scan moet je eerst weten hoe de hersenen in elkaar zitten voordat je weet wat je moet zien, hetzelfde geldt voor een microscoop. Als waarneming ‘ruw’ zou zijn dan zou men met dezelfde input ook hetzelfde waar moeten nemen: ambigue plaatjes en puzzelplaatjes geven aan van niet (niet iedereen ziet hetzelfde).

38
Q

onderbepaaldheid van de theorieën door de empirische data

A

Theorie #1: “Dit is een eend”
Theorie # 2: “Dit is een konijn”
Volgens empiristen kun je vaststellen welke correct is door te
kijken, maar dat kan nu niet. Er kunnen meerdere theorieën op één waarneming van toepassing zijn. Hierdoor kun je niet vaststellen
welke van de theorieën waar zijn. Dit heet de onderbepaaldheid van de theorieën door de empirische data

Dit zou eigenlijk altijd aan de hand zijn: de waarneming is altijd theoriegeladen en empirische data passen op verschillende theorieën. Dus moet je concluderen dat je geen ongeïnterpreteerde, objectieve, ruwe data binnenkrijgt (there are no raw sense data): alles is aan interpretatie onderhevig en meerdere interpretaties zijn mogelijk.