Hc 2 Flashcards

1
Q

Francis bacon

A

Nieuwe methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nieuwe methode

A

Bacon had er geen problemen mee dat het Aristotelische wereldbeeld ter discussie gesteld werd. Hij ging onder andere in tegen het idee dat je geen experimenten zou mogen gebruiken om kennis te verwerven. Hij kwam met de nieuwe methode:

1) Epistèmilogische vooroordelen laten varen.
2) Stelt dat we de empirische methode moeten gebruiken (en geen
autoriteitsboeken zoals die van Aristoteles). Zowel experimenteren als
observeren.
3) Hiervoor is inductie een belangrijk middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

epistemologische vooroordelen =

A

idols of false conceptions

Bacon wijst erop dat mensen allerlei denkmechanismen hebben die ons mogelijk tot verkeerde conclusies leiden, en daarmee zitten die idols/ biases onze kennisverweving in de weg. Tot de dag van vandaag is dit nog steeds een probleem, waardoor Bacon een psychologisch fenomeen bedacht, voordat de psychologische daadwerkelijk bestond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

idols of false conceptions

A

Mensen hebben allerlei manieren van denken, die ons soms tot verkeerde conclusies kunnen brengen. Deze staan in de weg bij het proberen te verwerven van kennis. Dus moeten we er beducht op zijn die niet te gebruiken.
- idols of the tribe
- idols of the cave
- idols of the marketplace
- idols of the theatre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Idols of the tribe

A

vooroordelen die we als mensheid hebben. We zijn geneigd om typisch menselijke fouten te maken, zoals het je vergissen bij een visuele illusie, bijv. een statisch plaatje waarbij de lijnen lijken te bewegen.
- Verkeerd inductie gebruik;
- confirmation bias;
- visuele illusie;
- verkeerd geloof in god;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verkeerd inductie gebruik

A

het zien van orde en regelmaat waar die niet is, bijv. alle zwanen zijn wit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Confirmation bias

A

het zoeken naar bevestiging en het negeren van weerleggingen van wat je gelooft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Visuele illusie

A

we zien de zon onder gaan, maar die gaat natuurlijk niet onder, want de aarde draait om de as, waardoor het lijkt dat de zon onder gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verkeerd geloof in god

A

zeelui die de kracht van hun gebed hoog inschatten toen ze gered werden uit een storm. Hierbij vergeten ze, dat er veel mensen zijn, waarbij de gebeden ongehoord bleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Idols of the cave

A

vooroordelen die we hebben omdat we tot een bepaalde (culturele) groep horen.
֍ Extreem conservatisme: extreme voorkeur voor vroeger, vooral bij ouderen “Vroeger was alles beter”.
֍ Extreme voorkeur voor vernieuwing om de vernieuwing.
֍ Denken dat anderen net als ons zijn: als jij een mobiele telefoon hebt,
betekent dit voor jou dat iedereen een mobiele telefoon heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Idols of the marketplace

A

vooroordelen die we hebben omdat we woorden hebben die naar dingen in de werkelijkheid verwijzen, waardoor we erover kunnen praten. Hierdoor gaat men denken dat alle woorden verwijzen naar iets in de werkelijkheid.
֍ Mok en koffie verwijzen naar iets in de werkelijkheid.
֍ Geluk, het element vuur, de eerste beweger, toeval verwijzen niet naar
iets in de werkelijkheid.

Voorbeeld: stel er wordt een loterij georganiseerd onder studenten, en het winnende lot kan dus uitgedeeld worden aan een van de deelnemende studenten. Had deze persoon ook geluk? Nee, want geluk is geen ding in de werkelijkheid, het verwijst naar niks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Idols of the theater

A

vooroordelen die we hebben, omdat autoriteiten zeggen dat ze kloppen. Bacon dacht hierbij aan oude filosofische scholen (met name die nog steeds Aristoteles volgen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Je mag experimenten gebruiken

A

Aristoteles stelde dat wanneer je kennis wilde verwerven van de natuur, je hier geen manipulatie op mocht uitoefenen, want dit zou dan kennis zijn van de onnatuurlijke bewegingen. Bacon deed daarentegen wel experimenten. Bijv. had hij een hypothese dat wanneer je één keer per jaar heel veel opium gebruikte, dat dat je leven zou verlengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inductie volgens bacon

A

Bacon ziet inductie als een mix van waarneming en verstand, waardoor ook Bacon een rationalistisch element in zijn epistémologie heeft zitten. Goede wetenschap maakt volgens Bacon gebruik van experimentele observatie en rationele gevolgtrekking rekening houdend met het inductieprobleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aristoteles pakt inductie verkeerd aan volgens bacon;

A

Bacon gebruikt dus als Aristoteles inductie, maar Aristoteles doet het helemaal verkeerd volgens Bacon, omdat hij het inductieprobleem niet serieus genoeg neemt. In plaats van alle premissen/ aannames die je observeert aannemen als de waarheid, zegt Bacon dat je ook elders moet kijken of de algemene bewering wel klopt. Hierbij kijkt hij naar eventuele weerleggingen van algemene conclusies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Renée descartes

A

Descartes was een rationalist, maar in mindere strenge vormen dan Plato. Descartes geloofd niet in het herinneren van de ideeënwereld, want hij wilde zekere kennis achterhalen door alles te betwijfelen: “Wat weet ik nu écht zeker?”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Michiel de montaigne

A

De methode van de twijfel komt van zijn tegenstander en scepticus Michel de Montaigne, die verder gaat dan Socrates. Sceptici beweren dat je geen rechtvaardiging kan geven voor je overtuigingen. Voor Montaigne was zelf de bewering “ik weet niets” al te sterk, omdat het een kennis claim is; je beweert te zeggen dat je niets weet. Montaigne probeert rechtvaardiging van beweringen uit te beelden in een weegschaal, waar enerzijds argumenten voor liggen, en anderzijds argumenten tegen liggen. Volgens hem kun je altijd even goede beweringen voor, als tegen hebben, waardoor de weegschaal altijd in balans is. Hierdoor krijg je nooit échte rechtvaardiging/ kennis. Montaigne laat het bij de vraag “wat weet ik?”. Descartes gaat hierin mee, ondanks hij geen scepticus wil zijn. Echter, begreep hij wel dat je aan veel overtuigingen kan twijfelen en niet per se zeker bent..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Radicale twijfel

A
  • leraren zijn onbetrouwbaar
  • zintuigen zijn onbetrouwbaar
  • Een malin genie houdt je wellicht voor de gek,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

rationeel/ rationalistisch fundament voor het kennissysteem.

A

Hij lijkt de sceptische conclusie van Michel de Montaigne over te moeten nemen, en alles waaraan hij kan twijfelen, beschouwd hij niet als kennis. Echter, bedenkt hij dat de boze demon hem niet voor de gek kan houden over zijn bestaan, want dan zou hij niet kunnen twijfelen aan zijn eigen bestaan. Er is immers iets wat denkt. “Ik denk, dus ik ben” (“Cogito ergo sum”) is zelfs in het geval van een malin genie waar. Dus er is een rationeel/ rationalistisch fundament voor het kennissysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Helder en duidelijk inzicht

A

Descartes stelde dat wanneer je met je verstand denkt, dat je helder en duidelijk inziet dat iets waar is. Iets is waar, wanneer ik kan aantonen dat ik het helder en duidelijk inzie (= perception of the mind/ waarnemen met de ratio).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Descartes probeerde van de malin genie af te komen, door;

A

in zichzelf het begrip van God te zien. Volgens hem is God perfect en daardoor moet hij bestaan (want bestaan is perfecter dan niet bestaan). Hij ziet helder en duidelijk in dat God goed is, omdat God hem daarin niet zou bedriegen - bestaat ook de fysische wereld en dus onze lichamen, Amsterdam en wiskunde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ingeboren ideeën van descartes

A

Rationalisten denken dat er ingeboren kennis is, zelfs Descartes. Echter, denkt hij niet zoals Plato dat alle ideeën zijn ingeboren.
• Ingeboren ideeën;
• Verworven ideeën;
- verzonnen ideeën;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ingeboren ideeën

A

Driehoek, god

24
Q

Verworven ideeën

A

Zon, maan
Door de wetenschap getoetst aan de ratio

25
Q

Verzonnen ideeën

A

Pegasus
Overtuigingen die niet getoetst worden aan de ratio

26
Q

Descartes optimisme

A

Descartes gebruikt in het begin de methode van de scepticus (radicale twijfel) om zo zijn tegenstander zo sterk mogelijk te maken. Als hij het Cogito ontdekt heeft, kan hij die sceptische methode dus vervangen door zijn rationalistische methode (= helder en duidelijk inzicht). Descartes is optimistisch over het kunnen hebben van echte kennis.

27
Q

Descartes en newtons optimisme

A

Descartes (1596-1650) en Newton (1642-1727) worden vaak in één adem genoemd als het gaat over het veranderende wereldbeeld in die tijd; beiden zagen de wereld als een grote machine: de mechanisering van het wereldbeeld. Er kan voorspelt worden wat objecten in dat mechanisme/ wereld gaan doen op basis van natuurwetten. Newton ontdekte allerlei natuurwetten die het gedrag van alle objecten beschreven. Ze waren allebei optimisten en geloofden dus dat ze echte kennis hadden.

We zien dus in die tijd een optimisme omtrent het kunnen verwerven van echte kennis over de wereld. De scepticus lijkt verslagen te zijn, maar daar steken de Britse Empiristen (Locke, Berkeley en Hume) een stokje voor.

28
Q

Verwerping van ingeboren ideeën

A

Locke als empirist kan geen ingeboren ideeën accepteren. Hij weerlegt de theorie door te laten zien dat de vermeende ingeboren ideeën helemaal niet voorkomen bij veel mensen:
1) “Dat wat is, is”
2) “Het is onmogelijk tegelijk te zijn en niet te zijn”.
3) Morele principes.

Rationalisten zeggen dat je dit bij iedereen aantreft, omdat ze ingeboren zijn.

29
Q

Verklaring voor universele principes volgens locke

A
  • op vroege leeftijd verworven
  • niet universeel
30
Q

Op vroege leeftijd verworven

A

een kind wat nog niet kan praten en waarbij je het dus ook niet kunt testen. Zelfs wanneer je het bij iedereen aantreft, kan het anders verklaard worden, bijv. taal die verworven wordt.

31
Q

Niet universeel

A

“Dat wat is, is” en “Het is onmogelijk te zijn en niet te zijn”, vinden we niet bij kinderen en dwazen, en vergelijking van culturen/ samenlevingen laat zien dat er helemaal geen universele morele principes zijn. Dit is een gevoelige klap voor het rationalisme.

32
Q

Formulering empirisch principe

A

Volgens Locke verwerven we kennis door zintuigen die ons laten ervaren. Ervaring is de bron van de kennis. Empirisch principe: ervaring is waarneming en reflectie/ introspectie (= interne waarneming: kennis hebben over wat er in je geest gebeurd, zoals geheugen en gedachtes).

33
Q

Enkelvoudige ideeën volgens locke

A

ideeën (kennis en concepten) die je niet kunt splitsen, geen onderdelen hebben en dus uit slechts één deel bestaan.
֍ Van één zintuig (bijv. zoetheid, rood).
֍ Vantweeofmeerderezintuigen,dushetkanmetverschillendezintuigen
worden waargenomen (bijv. beweging).
֍ Van de reflectie (bijv. het idee ‘denken’).
֍ Van zintuigen en reflectie (bijv. het idee ‘pijn’)

34
Q

Complexe ideeën volgens locke

A

ideeën die je wel kunt splitsen en dus uit meerdere delen bestaan.
֍ Ideeën van modus (eigenschappen) (bijv. schoonheid, er is iets mooi, zoals een schilderij).
֍ Ideeën van substantie.
֍ Ideeën van relatie (bijv.: zoon zijn van).

35
Q

Substantie

A

zijn dingen die onafhankelijk van iets kunnen bestaan en allerlei eigenschappen hebben. Een substantie kun je niet zien. Je neemt eigenschappen van een substantie waar, niet de substantie zelf.

36
Q

Probleem voor empiristen is het idee van substantie;

A

aangezien je fysische substanties enkel kunt beredeneren, niet waarnemen. Het idee van substantie komt niet voort uit observatie of ervaring hebben.

37
Q

Primaire kwaliteiten/eigenschappen

A

eigenschappen van de dingen zelf,
onafhankelijk van de waarnemer.
֍ Temperatuur of rond bij een sneeuwbal: objectieve eigenschap.

38
Q

Secundaire eigenschappen/kwaliteiten

A

eigenschappen die bestaan bij de gratie van een waarnemer, oordeel van de waarnemer.
֍ Warm of wit: subjectieve eigenschap.

39
Q

Voorbeeld primaire/secundaire eigenschappen/kwaliteiten

A

stel je neemt een bak met water van 18°C (objectieve eigenschap, kan gemeten worden door een thermometer. Of het water warm of koud (subjectieve eigenschap) is, hangt af van hoe je het ervaart. Wanneer je op een zomerse dag buiten in de zon hebt gezeten, vind je het water lekker fris. Alleen wanneer je in de winter met blote handen sneeuwballen hebt gegooid, vind je het water lekker warm.

Je kunt je afvragen of primaire kwaliteiten wellicht ook secundaire kwaliteiten zijn, want de hoogte van een gebouw kan dan wel opgemeten zijn, maar je neemt het ook waar als individu.

40
Q

George Berkeley (idealisme)

A

was een Ierse bisschop, laat alle eigenschappen van de fysische wereld afhangen van de geest: “Zijn is waargenomen worden” (esse est percipi). Dat geldt dus ook voor de (vermeende) primaire eigenschappen/ kwaliteiten, zoals warm of koud zijn. Aangezien dit waargenomen wordt als warm zijn of koud zijn. Volgens Berkeley zijn alle eigenschappen secundair, want ze worden waargenomen bij de gratie van de waarnemer. Dit is empirisme, want de waarneming staat centraal en kennis volgt uit ervaring.
Dit is geen ontkenning van de fysische werkelijkheid, want als ik even niet kijk dan verdwijnt de wereld niet.
Voorbeeld: wanneer je een krat bier in de koelkast legt, en de deur dichtdoet, neem je het bier niet meer waar. Maar verdwijnt het bier dan? Er moet dan dus een waarnemer zijn geweest: God. Godsbewijs: God moet bestaan, heeft de wereld gecreëerd, houdt de wereld in stand, en de wereld verdwijnt niet.

41
Q

Idealisme

A

de filosofische opvatting dat de werkelijkheid essentieel mentaal is, afhankelijk van de geest. Bij de gratie van de waarneming, bestaat de fysische wereld. Echter, beredeneert Berkeley dit niet goed.
Voorbeeld: een mok van 10cm hoog kan op verschillende manieren ervaren worden. Zo is 10cm voor een mier erg hoog, maar voor een mens heel normaal. Echter, is en blijft 10cm een primaire eigenschap, wanneer je even wegkijkt is het daarna niet verdwenen, omdat het allemaal eigenschappen heeft die onafhankelijk zijn van de waarnemer.

42
Q

2 substanties volgens het dualisme

A

• Materiële substantie (res extensa).
• Mentale substantie (res cogitans).

Allebei kunnen ze bestaan zonder elkaar. In de moderne wetenschap wordt gedacht dat de fysieke wereld de mentale wereld bepaald. Vandaag de dag geloven veel filosofen dat er geen zielen zijn, maar slechts hersenen met mentale functies. Volgens Berkeley is het precies andersom.

43
Q

Empirist david hume

A

Hume heeft een versie van het empirisme die veel overeenkomsten heeft met die van Locke. Echter, kijkt Hume is wel wat kritischer op zijn eigen visie dan Locke. Hume en Locke stellen allebei dat je kennis opdoet door de wereld waar te nemen. Bij Hume gaat dat via het ‘copy principle’

44
Q

Copy principle

A

je doet impressies op en die resulteren in ideas in de geest.

45
Q

Zegelring analogie volgens hume

A

er blijft een indruk van een zegelring in de was staan als je de ring eruit haalt (de ring is in deze analogie een indruk die je hebt gehad).
Voorbeeld: wanneer je voor het eerst naar New York gaat, krijg je een impressie van de stad, en wanneer je je ogen sluit, heb je nog steeds het idee/ beeld van New York.

46
Q

Ideeën volgens hume

A

Een idee is dus een afgezwakte/ vage vorm van een impressie. Normaal gesproken komt een idee overeen met een impressie. Het concept ‘substantie’ is volgens Hume betekenisloos en illegitiem, omdat het niet verworven wordt door impressies.

47
Q

Probleem new jeruzalem

A

Het complexe idee “New Jeruzalem” bestaat uit meerdere componenten, omdat wanneer je denkt aan New Jeruzalem, je jezelf kan inbeeld dat de daken van goud zijn en de wanden van robijn, ondanks dat je nog nooit zoiets in het echt hebt gezien.
“Hoe kan iemand een complex idee hebben van deze stad, terwijl deze niet bestaat en niemand er een impressie van kan hebben?”

48
Q

Oplossing new jeruzalem

A

Ieder complex idee bestaat uit enkelvoudige ideeën, en ieder enkelvoudig idee correspondeert met een enkelvoudige impressie. In het geval van deze stad kunnen het enkelvoudige ideeën zijn zoals ‘pad’ en ‘goud’, hier heb je wel een impressie van.

49
Q

Oorzakelijke relaties

A

Volgens Hume kunnen we enkel kennis opdoen via de ervaringen door onze waarnemingen. Redeneren over de wereld (= matters of fact) doen we met behulp van het idee van ‘oorzakelijkheid’ → “De vonk veroorzaakt de ontploffing”, “Het gebrek aan dopamine veroorzaakte Parkinson”.
Je moet kennis kunnen hebben over oorzakelijkheid/ correlatie in de wereld, anders spreek je van scepticisme. Als je geen kennis kunt hebben van oorzakelijke relaties, kun je niet waarnemen.

50
Q

Hume probeert oorzakelijkheid te analyseren, waaruit volgt dat men eigenlijk geen kennis kan hebben over oorzakelijke verbanden.

A
  • stap 1; priority
  • stap 2; contiguity
  • stap 3; noodzakelijk verband
51
Q

Priority

A

juiste tijdsvolgorde, gebeurtenis A komt voor B → biljardbal A botst tegen biljardbal B, waardoor uiteindelijk biljardbal B gaat rollen = waarneembaar.

52
Q

Contiguity

A

Nabijheid; A en B vinden (in tijd en ruimte) bij elkaar plaats → biljardbal A botst tegen biljardbal B, waardoor biljardbal B binnen een korte tijd gaat rollen = waarneembaar.

Stel: een vlieg land op een flat, en het gebouw stort in. Hierbij is beide sprake van priority en contiguity. Alleen dit is geen oorzakelijk gevolg, omdat er andere factoren effect hebben op het gevolg.

53
Q

Noodzakelijk verband

A

het kan niet anders dan dat als de ene bal tegen de andere botst dat deze dan gaat rollen (dit kan je niet zien).
֍ Oftewel een empirist kan geen kennis hebben over noodzakelijke verbanden, én dus niet van oorzakelijke verbanden. Als we voor alles in de wereld kennis over oorzakelijke verbanden nodig hebben, dan weten we dus niks over de wereld. Hier zo scepticisme uit volgen, maar dat wil Hume tegengaan.

54
Q

Poging on sceptisme in te dammen; noodzakelijkheid

A

Hume gaat kijken naar hoe de menselijke psyche werkte en stelt dat we noodzakelijkheid niet kunnen waarnemen, waardoor empiristen niet gerechtvaardigd zijn in het gebruik van het idee ‘oorzakelijkheid’. Toch redeneren we wel zo.
Voorbeeld: mensen zitten psychologisch zo in elkaar dat wanneer biljardbal A, biljardbal B aanraakt, biljardbal B gaat rollen.

Volgens Hume komt dat doordat we psychisch zo in elkaar zitten dat we tot een oorzakelijk verband concluderen telkens als we een constante conjunctie waarnemen.

Dit is een vorm van inductief redeneren en inductie is een ongeldige redeneervorm; de waarheid van de conclusies volgt niet logisch uit die van de premissen. Omdat inductief redeneren een ongeldige redeneervorm is, is de kennis die daaruit voortkomt ongeldig. En dus is het idee ‘oorzakelijk verband’ een ongeldig begrip voor empiristen. Je weet dus niet waarom het één op het ander volgt, en daarom kom je weer uit bij het scepticisme.

55
Q

Constante conjunctie

A

wanneer je keer op keer een gebeurtenis na een andere ziet gebeuren, ga je dit zien als oorzakelijk.

56
Q

Samenvatting empirisme en rationalisme

A

Rationalisme: de geassocieerde theorie over ingeboren kennis is onhoudbaar, ook in de milde vorm van Descartes en zijn tijdgenoten.
Empirisme: sommige ideeën die de empiristen wel hebben, komen niet voort uit de ervaring opgedaan via de waarneming (substantie, causaliteit).
In de moderne tijd lukt het zowel de rationalisten als de empiristen niet om aan het scepticisme te ontkomen.
We hebben gezien dat het Britse empirisme, met name de positie van Locke, een reactie was op het rationalisme van Descartes. De laatste versie van dat empirisme, van Hume, levert een probleem op: we kunnen geen kennis hebben wanneer we inductie gebruiken. Dit geld dan ook voor de natuurwetten, daarvan kunnen we niet zeker weten dat die juist zijn.