HC 5 Emotion-focused therapy Flashcards

1
Q

Ander woord voor emotion-focused therapy

A

Proces-experiëntiële psychotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belangrijke personen voor EFT

A
  • Leslie Greenberg
  • Laura Rice
  • Robert Elliott
  • Jean Watson
  • Ronda Goldman
  • Sandra Paivio
  • Antonio Pascual-Leone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

EFT integreert:

A
  • cliëntgericht-experiËntiële therapie
  • empathie, echtheid en aanvaarding (Rogers)
  • focusing (Gendlin)
  • Existentiële therapie (Yalom)
  • Interactionele therapie (Safran)
  • Gestalttherapie (Perls)
  • Emotietheorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Basis van EFT

A
  • hoge mate van empathische afstemming
  • hoge mate van betrokken aanwezigheid en verzorgen van therapeutische relatie
  • focus op emotie als organiseren principe en sleutel tot transformatie
  • hoge mate van collaboratie tussen T en C en afstemmen rond doelen en taken in therapie
  • Experiëntieel herkaderen van cliëntproblematiek volgens emotietheorie: case formulation
  • hoge mate van proces differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Therapeutische relatie

A

Echtheid, aanvaarding en emothie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Proces differentiatie

A
  • Differiëntiële empathie
  • specifieke markers en taken
  • gericht op exploreren
  • actief evoceren en transformeren van emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Case formulation

A

Experiëntieel herkaderen van cliëntproblematiek volgens emotietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emoties zijn fundamenteel adaptief

A
  1. We construeren onze realiteit voornamelijk op basis van emotie
  2. Emoties zijn een bron van idiosyncratische informatie, ze wijzen ons op wat belangrijk is voor ons
  3. Emoties helpen ons te overleven, ze triggeren efficiënte, automtische reflexen in belangrijke situaties
  4. Emoties geven ons een gevoel van identiteit, ze integreren onze ervaringen, geven ze betekenis en persoonlijke waarde
  5. Emotie bereidt ons voor op actie: emoties genereren wensen/behoefte, en deze zetten aan tot actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Emotie is wat ons beroert en in beweging zet
- E-motion

A
  • we verbinden ons omdat we ons bang of aangetrokken voelen
  • zonder angst zouden we het gevaar niet ontvluchten
  • zonder mededogen zouden we niet voor anderen zorgen
  • zonder nieuwsgierigheid zouden we geen nieuwe dingen ontdekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 problemen bij emotionele verwerking

A
  1. soms staan we te dicht of te ver van onze emoties –> emotieregulatie
  2. soms komen we vast te zitten in een emotie omdat we belangrijke informatie van de emotie missen –> emotiescheme
  3. de belangrijkste emotie wordt soms gemaskeerd door meer opvallende emoties –> emotionele responses
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Emotieregulatie

A

Omgaan met te veel of te weinig emotie: de soep leren ruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorbeeld emotieregulatie

A

Kwaadheid
- blind van woede (agressief, overspoelend, ‘ongereguleerd’)
- kwaadheid (assertief, handig voor het stellen van grenzen)
- ‘teleurgesteld’ (kan ‘overgereguleerde’ kwaadheid zijn: subassertiviteit ingehouden kwaadheid, maar voelbaar in het lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emotionele afstand inbouwen

A
  • afleiding (tijdelijke oplossing)
  • steun en begrip (empathic understanding) en veilige context voor toelaten van emotie
  • emotie symboliseren in woorden of beelden (empathische exploratie, focussing, creatieve expressie)
  • taal- en beeldgebruik die de emotie helpt containen/begrenzen (clearing a space)
  • empathic affirmation, self-soothing task
  • krachten van cliënt aanspreken en bevestigen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Emotineel contact bevorderen

A
  • focussing
  • evocatieve unfolding
  • trauma retelling
  • meaning work
  • two-chair work
  • empty chair work
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Empthie - LEO

A

L: luisteren, lossen van eigen oordeel of angst, laten zijn
E: erkenning geven aan de emotie en meevoelend exploreren wat het nodig heeft
O: oplossing helpen zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Emotionele informatie verkennen en benutten
–> aandachtsvolle gewaarwording

A

We kunnen maar wijs worden uit onze emoties als we bereid zijn om…
- ze serieus te nemen
- ze te reguleren
- ze aandacht te geven
- ze te onderzoeken: differentiëren, symboliseren en toetsen
- ze te aanvaarden
- ze toe te eigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Emotie scheme
- ervaren emotie

A

Symboliseren <-> lichamelijke ervaring
Situatie <-> gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Symboliseren <-> lichamelijke ervaring

A

Symboliseren
- beelden
- woorden
- gedachten
Lichamelijke ervaring
- sensatie en expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Situatie <-> gedrag

A

Situatie
- trigger
- herinnering
Gedrag
- behoeftes
- neigingen
- acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Vastlopen in één element van scheme
- overspoeling/ uit contact

A

Rationaliseren <-> somatiseren (symboliseren/gedrag)
Externaliseren <-> impulsief ageren (situatie/gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

4 lagen van emotie

A
  1. primaire adaptieve emotie
  2. primaire maladaptieve emotie
  3. secundaire reactieve emotie
  4. Instrumentele emotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Primaire adaptieve emotie

A

Niet aangeleerde, directe respons op een situatie
Situatie –> primaire emotie –> adaptieve actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Primaire maladaptieve emotie

A

Aangeleerde, directe respons op een situatie: SOS
Huidige situatie –> activatie van ‘mishandel’ scheme –> primaire emotie –> maladaptieve actie
- activatie van ‘mishandel’schema wordt beïnvloed door een ervaring uit verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Secundaire reactieve emotie

A

De primaire emotie wordt verborgen onder een secundaire emotie, een emotie over een emotie
Situatie –> primaire emotie –> secundaire reactieve emotie –> nonadaptieve actie (maladaptief?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Instrumentele emotie

A

Een emotie die wordt voorgewend omwille van het bedoelde effect, onafhankelijk van de echte emotie
situatie –> interpersoonlijke interventie –> manipulatieve actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Relationele kernbehoeften

A

Identiteit/autonomie vs. hechting/liefde
- negatieve overtuiging over onszelf en de ander
- emotionele vermijding als overlevingsstrategie
- verlies van authentieke connectie met onszelf en anderen
- wapenschild als ‘bescherming’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Identiteit en autonomie

A

Ruimte, vrijheid, vertrouwen, erkenning en bevestigin
- Onvervulde identiteit leidt tot schaamte (niet goed-genoeg/afwijzing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hechting en liefde

A

Koestering, zorg, veiligheid, afstemming en betrokkenheid
- onvervulde identiteit leidt tot verlatingsangst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Lagen van emotioneel reageren

A

Situatie –> emotie –> actie
Instrumentele emotie –> secundaire reactieve emotie –> primair maladaptieve emotie –> primaire adaptieve emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Instrumentele emotie extra

A

Om indruk te maken, effect te hebben of omdat je dit ‘zou moeten’ voelen staat los van de authentieke emotie (of volumeknop omhoog)
- Wat is het doel? vanuit welke authentieke behoefte komt dit voort?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Secundair reactieve emotie extra

A

Verharde emotionele reactie (gericht naar jezelf of de ander) die een meer fundamentele/primaire emotie afdekt
- Wart is de onderliggende kwetsbaarheid? Waarom moet die afgedekt blijven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Primaire maladaptieve emotie extra

A

Vertrouwde/terugkerende vastgeroeste emotie. Beperkende overtuiging over zelf/ander/leven, aangeleerd doorheen pijnlijke levenservaringen
- Wat is de oorsprong hiervan? Uit welke kernpijn en de onvervulde behoefte komt dit voort?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Primaire adaptieve emotie

A

Nieuwe emotie als gezonde respons op een huidige situatie bijv. nieuwsgierigheid, mededogen, beschermende kwaadheid, verbindend verdriet
- Wat is de helpende intentie en nodige actie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Grondhouding voor helpende relatie
- Rogers

A

Empathie, aanvaarding en authenticiteit worden beïnvloed door aanwezigheid en van andere uit de relatie en de diepte van de relatie
- wat geschaad is in relatie, kan alleen geheeld worden in relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Productieve emotionele verwerking

A
  • verwelkomen
  • aandacht geven
  • regulatie
  • symbolisatie
  • differentiatie
  • congruentie
  • eigenaarschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Begin van dialectisch proces

A

Problematisch narratief leidt tot gestagneerde emotie en dit leidt weer tot problematisch narratief
- trauma is not what happened to us, it’s what happens inside us as a result of what happens to us

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Na dialectisch proces

A

Een hersteld narratief zorgt voor een getransformeerde emotie die weer leidt tot een hersteld narratief
- transformatie van zelf-relatie & maladaptieve emoties + voltooien van adaptieve emoties
- pijnkompas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Pijnkompas

A

Beschadigde beleving van
- hechting (zelf-ander)
- identiteit (zelf-zelf)
- existentie (zelf-leven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Emotionele activatie is nodig voor emtionele transformatie

A
  1. Adaptieve emoties: helpen voltooien
  2. Emotie veranderen met emotie –> nieuwe herinneringen synthese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Empathische sporen

A

Inhoud –> empathic understanding
Emotie –> evocative reflection
Rand –> empathic exploration/repitition
Persoon –> empathic formulation
Proces –> process reflection
Impliciet –> Empathic conjecture
Vermijding –> empathic refocussing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Therapeutische taken

A
  • gebaseerd op onderzoek naar menselijke probleemoplossing (taakanalyse) - Gendlin
  • cliënt brengt specifieke onmiddellijke problemen (cognitied-affectieve taken) mee naar de sessie
  • elementen met therapeutische taken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Elementen van therapeutische taken

A
  • marker: observeerbaar signaal dat cliënt klaar is om aan een probleem te werken
  • taakanalyse in 6 processtappen
  • specifieke interventies van therapeut bij elke stap
  • resolutie: hoe ziet dat eruit?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

13 markers en taken

A

Empathy based tasks
relational tasks
experiencing tasks
reprocessing tasks
- enactment tasks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Empathy bases tasks

A

Probleem-relevante ervaring –> empathic exploration
Hoge kwetsbaarheid –> empathic affirmation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Relational tasks

A

Begin van therapie –> alliance formation
Vermijding of confrontatie –> alliance dialogue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Experiencing tasks

A

Attentional focus difficulty –> clearing a space
Unclear feeling –> experiential focusing
Difficulty expressing feelings –> allowing en expressing emotion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Reprocessing tasks

A

Narrative marker –> trauma retelling
Meaning protest –> meaning creation
Problematic reaction point –> systematic evocative unfolding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Enactment tasks

A

Conflict split –> two chair work
Unfinished business –> empty chair work
Stuck, collapsed self –> compassionate self-soothing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Two chair work

A

Marker: 2 conflicterende delen van het zelf, waartussen C zich verscheurd voelt
Doel: zelfrelatie transformeren door seperatie en contact. Rechtstreekse dialoog tussen delen van het zelf
Gericht op evocatie, verhogen van intensiteit van ervaring als kans om tot de bodem van het emotieproces te komen
Herkaderen: je bent niet zomaar slachtoffer van je emotie, maar ook de aanstuurder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Mogelijke conflict splits

A
  • self-evaluation split (selfcritic)
  • Coaching split (self-coercion)
  • Self-interruptive split (guard)
  • attribution split (projected introjects)
  • descision split - depressive split - anxiety split
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Empty chair work

A

Verder werken met lege stoelen werk voor unfinished business: rechtstreekse expressie van core pain en unmet need naar significante anderen
Mogelijk corrigende ervaring, of afgrenzing en closure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Compassionate self-soothing

A

Transformatie naar meer adaptief self-scheme verankeren met self-soothing
- wees zelf eens de ideale ouder voor jezelf, wat zef je dan tegen dat kleine meisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Categorische diagnose

A

Em een diagnose te maken wordt gedrag van een kind geëvalueerd door eer getrainde clinicus. Dit wordt tegenwoordig gedaan aan de hand van de DSM-5 of International Classification of Diseases
- Deze classificaties nemen aan dat: (1) stoornissen discreet zijn, gescheiden van elkaar en goed gedifferentieerd van normaal functioneren, (2) er is een specifieke etiologie/oorzaak en bijbehorende behandeling voor specifieke stoornissen, en (3) het verloop van de ziekte is gelijk tussen kinderen die eraan lijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Dimensies

A

Symptomen variëren binnen dimensies
- informatie wordt verzameld via psychometrische afmetingen, waarbij vragenlijsten worden ingevuld door therapeuten, leraren, ouders en/of kinderen. Deze metingen geven een range symptoomscores, waardoor clusters gedrag geïdentificeerd kunnen worden met overlappende diagnoses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Externaliserende dimensie

A

Gekenmerkt door vijandigheid en storend gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Internaliserende dimensie

A

Gekenmerkt door depressieve stemming en angst

57
Q

Predominantie van één emotiesysteem

A

één specifieke emotie/familie emoties worden prominent en domineren andere mogelijke ervaringen, en begeleidt latere beoordelingen en expressief gedrag op een beoordelende manier
- stoornissen representeren een onbalans tussen emoties
- hostile attribution bias

58
Q

Hostile attribution bias

A

Neiging om neurale incidenten als vijandig te beoordelen, wat later agressief gedrag voorspelt

59
Q

Inappropriate emotional responses

A

Kinderen met soornissen reageren op gebeurtenissen met atypische emotionele responses, bijv, huilen als er niets gebeurt
Bepaalde emoties lijken ongewoon voor de huidige context en de fase van ontwikkeling van het kind

60
Q

Slechte emotieregulatie

A

Focust op hoe kinderen met psychopathologie uitdagingen hebben in he tbeheren van hun emoties om te voldoen aan eisen van de omgeving. Dit verwijst naar een geïntegreerd netwerk van cognitieve, aandachtige en affectieve processen die vormen hoe kinderen hun emoties reguleren
- alexithymie

61
Q

Alexithymie

A

Verstoring in de identificatie en beschrijving van iemands eigen emoties. Dit wordt gevonden in verschillende psychologische stoornissen, waaronder autisme, eetstoornissen in schizofrenie

62
Q

Emotionele aanpassing aan negatieve omgevingen

A

Het idee is fat psuchologische patronen in kinderen eigenlijk strategisch aanpassingen aan negatieve omgevingen reflecteren. Hierbij worden stressvolle omgevingen gezien als contexten waarin kinderen moeten aanpassen om succes te bereiken

63
Q

Epidemiologie

A

Hoe frequent stoornissen voorkomen in de populatie en de manier waarop die patronen verklaard worden

64
Q

Prevalentie

A

Proportie van een populatie die lijdt aan een soort stoornis over een bepaald tijdsbestek

65
Q

Incidentie

A

Aantal nieuwe gevallen van een bepaalde stoornis in een bepaalde tijd

66
Q

Type stoornis en percentage dat het voorkomt

A
  • Externaliserend: 7%.
  • Angst: 2.4%.
  • Middelenmisbruik: 2.4%.
  • Depressie: 2.2%.
67
Q

Comorbiditeit

A

Het hebben van meer dan één stoornis tegelijkertijd
- er is aangetoond dat minstens de helft van de individuen met psychopathologie minstens één additionele diagnose heeft, 22% had 2 diagnoses, 235 had meer dan 2 diagnoses

68
Q

Heterogeniteit

A

Het feit dat verschillende clusters symptomen/gedragingen in verschillende individuen kunnen resulteren in dezelfde diagnose. Verschillende subtypes van stoornissen kunnen aanwezig zijn, allemaal met een potentieel andere etiologie, verloop en behandeling

69
Q

P-factor

A

Een overkoepelende factor die kwetsbaarheid verleent aan vele domeinen van psychopathologie

70
Q

Transdiagnostische modellen van psychopathologie

A

Streven naar het blootleggen van een subset van belangrijke gedrags-, psychologische en biologische dimensies van functioneren die bij alle stoornissen worden aangetast

71
Q

De relatie tussen risicofactoren en psychopathologie

A

De relatie tussen risico’s en uitkomsten is niet-deterministische en niet-specifiek. De aanwezigheid van een bepaalde risicofactor kan de waarschijnlijkheid van een bepaalde stoornis verhogen, maar de aanwezigheid verzekert nooit de stoornis

72
Q

Processen zijn transactioneel

A

Kinderen beïnvloeden hun omgeving, en hun omgeving vormt gedrag en emoties

73
Q

Multiniveau perspectief

A

Invloeden op verschillende niveaus, zowel distaal als proximaal
- bronfenbrenner bio=ecological model
- een van de implicaties van denken in termen van verschillende niveaus is het herkennen van indirecte effecten die verschijnen tussen niveaus

74
Q

Maladaptieve persoon-context

A

Het kind is moelijk voor de omgeving, en de omgeving is moeilijk voor het kind
- bijv. kinderen die moeilijk en tegenstrijdig zijn roepen meer negativiteit op bij hun ouders en conflicten tussen ouders. Dat zorgt op zijn beurt weer voor verdere toename in probleemgedrag

75
Q

Bronfenbrenner ecosysteem

A

microsysteem: kind en directe omgeving die directe invloed heeft op ontwikkeling
mesosysteem: onderlinge verbindingen tussen de microsystemen
exosysteem: indirecte omgevingen waar het kind niet bij betrokken is, maar die wel directe invloed hebben op het kind
macrosysteem: maatschappelijke normen en waarden/culturele invloeden
chronosysteem: aspect van tijd

76
Q

Cumulatief risico

A

Nadelige ervaringen en moeilijkheden stapelen op en lijden tot een verhoogd/cumulatief risico
- als het aantal risico’s in de omgeving toeneemt, nemen ook fysiologische indicatoren van stress toe, en de waarschijnlijkheid op psychopathologie
- cumulatief risico voorspelt dus slechte uitkomsten (zoals depressie, uitvl op school, arrestatie, roken en fysieke ziekten), maar verwekt ook cumulatieve maladaptatie van de kindertijd tot volwassenheid

77
Q

Life-course model

A

Modellen van gezondheid en ontwikkeling, benadrukt: maakbaarheid van mentale gezondheid, hoe moeilijkheden komen en gaan als risico’s en beschermende factoren.
- een belangrijke beschermende factor lijkt een hechte sociale band met bijv. een broes/zus

78
Q

System model

A

Voorspellen dat veerkracht het product is van veel systemen die continu interacteren. Het gaat over de balans tussen positieve en negatieve aspecten van het zelf en de context

79
Q

Diathese-stress perspectief

A

Kwetsbaarheid van kinderen ze alleen maar risico maken voor stoornissen in de context van negatieve emoties. Het is de combinatie die de moeilijkheden creëert

80
Q

Differentiële susceptibility/gevoeligheid

A

Suggereert dat sommige kinderen meer beïnvloed worden door zowel positieve als negatieve omgevingen

81
Q

Biologische risicofactoren
- genetisch

A

Meeste psychopathologische stoornissen zijn erfelijk, dus er is een bepaalde genetische variant betrokken bij de onset, het verloop, de ernst en algemen uiting
- De effecten van genen en omgeving zijn conditioneel: het effect van een bepaalde
genetische variant kan afhankelijk zijn van de aanwezigheid van andere varianten en het
effect van omgevingsblootstellingen afhankelijk van een andere blootstelling
- kwantitatieve genetica
- kandidaat-gen studies
- GWAS: genome-wide associaton studies
-CNV: copy number variants

82
Q

kwantitatieve genetica

A

Schat de erfelijkheid voor bepaalde stoornissen. Zo is er per stoornis vastgelegd hoeveel proportie van de variante genetisch is

83
Q

Kandidaat gen studies

A

Bepalen individuele genetische markers in relatie tot psychopathologie

84
Q

GWAS: genome-wide association studies

A

Test hoe duizend genetische varianten geassocieerd kunnen zijn met psychopathologie

85
Q

CNV: copy number variants

A

Structurele variantie in het dupliceren.verwijderen van een deel van een genoom

86
Q

Biologische risicofactoren
- epigenetisch

A

Effecten van genen op fysiologische systemen worden gemoduleerd door omgevingservaringen. Pre- en postnatale omstandigheden hebben invloed op de activateit van genen
- gen-omgeving interacties
- er is sprake van methylering van individuele genen en het hele genoom:
psychopathologie in ouders, crimineel gedrag en middelenmisbruik zijn geassocieerd met
meer methylatie van oxytocine receptor gen (betrokken bij prosociale connectie,
emotieherkenning en regulatie).

87
Q

Gen-omgeving interacties

A

Verhoogde niveaus van psychopathologie zijn het resultaat van zowel genetische risico’s als van schadelijke omgevingsblootstellingen

88
Q

Biologische risicofactoren
- endocrien, immuunsysteem en zenuwstelsel

A

In de kindertijd is dit nog niet volledig ontwikkeld, als resultaat daarvan zijn kinderen kwetsbaar voor de negatieve effecten van schadelijke omgevingen
- Chronische activatie van de HPA-as kan bijdragen aan neuronale atrofie in de
hippocampus, chronische amygdala activatie en onderdrukking van het immuunsysteem.
- Puberteit kan een relevante mijlpaal zijn voor fysiologische reorganisatie, wanneer de
HPA-as meer reactief wordt op stress en volwassen wordt.
- Verhoogde ontstekingsmarkers in het immuunsysteem zijn aangetoond bij
psychopathologie in kinderen, waaronder bipolair, PTSD, OCD, Tourette, ADHD, etc.
- Endocriene en autonome zenuwstelselmarkers voorspellen internaliserende en
externaliserende problemen.
- Er is bewijs dat in kinderen met psychopathologie deze systemen inefficiënt zijn of slecht met elkaar gecoördineerd zijn.

89
Q

Neurologische risicofactoren

A

Vroeggeboorte, roken, drinken, of slechte voeding tijdens de zwangerschap geeft kinderen een grotere kans op de ontwikkeling van psychopathologie
- proximale factoren
- distale factoren

90
Q

Proximale risicofactoren

A

Hebben een direct invloed op het kind
- ouder-kind relatie
- parenting styles
- kindermisbruik
- echtelijk conflict
- hechtingsstatus

91
Q

Ouder kind relatie als risicofactoe

A

Vooral vijandige ouders is geassocieerd met stoornissen in kinderen

92
Q

Parenting styles als risicofactor

A

Bijv. meer emotionele negativiteit en minder warmte geeft kinderen een grotere kans op antisociale gedragsproblemen

93
Q

Kindermisbruik als risicofactor

A

Fysiek, seksueel, verwaarlozing, emotioneel: kinderen krijgen veel problemen die erg breed zijn, zoals vertraging met affect regulatie, zelf-representatie, coördinatie van fysiologische systemen, etc. Deze problemen nemen toe met leeftijd, wanneer ze dalen om juiste competenties in iedere ontwikkelingsfase te ontwikkelen

94
Q

Echtelijk conflict als risicofactor

A

Verhoogt het risico op het ontwikkelen van psychopathologie. Kan leiden tot verhoogde internaliserende problemen in de kindertijd. Het verschijnene van internaliserende en externaliserende problemen in jonge kinderen zijn ook geassocieerd met echtelijk conflict tijdens de kindertijf

95
Q

Hechtingsstatus als risicofactor

A

Geassocieerd met internaliserende en externaliserende stoornissen. De afwezigheid van een hechting is het meest schadelijk

96
Q

Distale risicofactoren

A

hebben een meer indirecte invloed op het kind
- psychopathologie van ouders
- sociale processen in buren
- socio-economische condities

97
Q

vocale behandeling

A

Richten op het aanpakken van een bepaalde set symptomen van een bepaalde stoornis
- falen vaak om comorbiditeit aan te pallen
- beschikbaarheid, verspreiding en adherence is een uitdaging

98
Q

PTM: parent management training

A

De theorie hierachter is dat externaliserende symptomen van een kind aangezet, verergerd of behouden worden als het resultaat van een maladaptieve ouder

99
Q

CBT: cognitieve gedragstherapie

A

FOcust op cognitieve verstoringen, problematische gedragspatronen, emotieregulatie, en sociale probleemoplossing

100
Q

MST: multisystemic treatment

A

Focust op de meerdere behoeftes van kinderen en families is één coherente interventie. Het idee is dat een combinatie van fctoren allemaal bijdragen aan probleemgedrag

101
Q

Emotionele stoornissen

A

Periodes van extreme emoties waarbij iemand niet langer meer kan functioneren in het dagelijkse leven
- in een emotionele stoornis worden aspecte van iemands emoties moeilijker te begrijpen dan hoe ze normaal zijn

102
Q

Depressie

A

Een blijvende wanhoop die pijnlijk vervolgend kan zijn en alle zin van het leven kan wegnemen

103
Q

Major depressie

A

De meest prevalente diagnose van alle psychiatrische stoornissen

104
Q

Angst

A

Angststoornissen komen in veel verschillende vormen. Deze bevatten vaak langdurige stemmingen van angst, vaak vermijding van wat wordt gevreesd, en vaak verlies van zelfvertrouwen

105
Q

Epidemiologie

A

Studie over hoe vaak stoornissen voorkomen
- de epidemiologie van psychiatrie kwam later op dan die van de geneeskunde, mede doordat het eerst moeilijk was om te voldoen aan criteria voor diagnose van een stoornis
- tegenwoordig zijn er classificatieschema’s en interviews om diagnoses op te stellen voor onderzoeks- en klinische doelen

106
Q

Middelenmisbruik en emoties

A

Alcohol vermindert angst, schaamte, frustratie en andere negatieve stemmingen

107
Q

Major depressieve stoornis

A

Iemand heeft gedurende ten minste twee weken:
- Ondraaglijk verdriet/depressief, of heeft het plezier verloren in vrijwel alle activiteiten
(anhedonie). Iemand heeft een verminderde functies in relaties, of op het werk/opleiding.
- Samen met minstens 5 andere symptomen, waaronder (1) depressieve of prikkelbare stemming gedurende het grootste deel van de dag, (2) verminderde interesse of plezier in gewone dingen, (3) gewichts- of eetlustverandering, (4) slaapstoornissen, (5) geagiteerd of vertraagd zijn in iemands acties, (6) vermoeidheid en gebrek aan energie, (7) onvermogen om zich te concentreren, (8) gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoelens, (9) gedachten of
zelfmoordplannen.
- Veel mensen herstellen van depressieve stoornis, maar het kan ook terugkeren of chronisch zijn (aanhouden voor maanden/jaren).
- Heeft een levensprevalentie van 16.6%.

108
Q

Bipolaire stoornis

A

Depressieve stoornis waarbij iemand minstens één periode van manie ervaart

109
Q

Manie

A

Een stoornis die bestaat uit groot geluk, vreugde en trots. De eigenwaarde is opgeblazen, mensen kunnen werken voor lange persiodes, hebben bijna geen slaap nodig, en hebben extreem plezier in alles wat ze doen
- bij een erge manie kunnen mensen alarmerende dingen doen, zoals grote gokken nemen
- vaak valt iemand na een aantal weken van manie in een depressie
- levensprevalentie wordt geschat op 3.9%

110
Q

Angststoornissen

A

Angststoornis: de conditie moet minstens 6 maanden aanhouden.
Gegeneraliseerde angststoornis:
minstens 6 maanden van voorhoudende angst/zorgen.
- Bevat paniekaanvallen met plotselinge terreur van angst, vaak met lichamelijke symptomen,
zoals hartkloppingen, duizeligheid en kortademigheid.
- De paniekaanval is een duidelijk voorbeeld van een emotie (angst) die te moeilijk is om te
begrijpen: mensen kunnen geen idee hebben waarom het verschijnt, en dit gebrek aan inzicht kan iemand weer extra veel laten nadenken.
- Angststoornissen omvatten ook fobieën: vrijwel onweerstaanbare drang om bepaalde plaatsen, objecten of activiteiten te vermijden.
o Bv agorafobie: angst om van huis weg te zijn (pleinvrees).
o Bv sociale fobie: angst om met anderen te zijn en excessief zorgen maken over hun
oordeel.
- Heeft een levensprevalentie van 5.7%.

111
Q

OCD: obsessieve-compulsieve disorder

A

Obsessies: opdringerige angstgedachten over allerlei dingen. Deze gedachtes kunnen
herhaaldelijk verschijnen en iemand kan niet stoppen met eraan denken, ondanks dat het
irrationeel kan zijn.
- Compulsies: herhaalde acties/rituelen, zoals handen heel vaak wassen. Het uitvoeren van de actie vermindert angst.
- Levensprevalentie wordt geschat tussen de 2 en 3%

112
Q

PTSD: posttraumatische stress disorder

A

Omvat intense angst, verstoorde slaap, flashbacks waarin een traumatische gebeurtenis wordt herinnerd en herhaaldelijk opnieuw wordt beleefd, samen met
het vermijden van alles wat daaraan zou kunnen herinneren.
- Trauma’s die deze stoornis kunnen uitlokken verschijnen in oorlog, wanneer mensen in
levensgevaar zijn, als mensen zich gedragen op een manier waarop ze zichzelf haten, of wanneer vrienden vermoord/verminkt zijn.
- Brewin et al.: een trauma is iets dat iemands basisassumpties over de wereld radicaal
beschadigd. Zij concludeerden dat de chaotische natuur van posttraumatische flashbacks en intense fobische angst verklaard kan worden in termen van twee geheugensystemen:
o (1) verbaal en onderworpen aan maken van een zinvolle zin van ervaring.
o (2) automatisch getriggerd door aspecten van situaties (intern of extern), vaak doet het
denken aan de context waarin het trauma in eerste instantie verscheen.

113
Q

Diathese-stress hypothese

A

In de aanwezigheid van een erfelijke conditie die iemand kwetsbaar maakt (diathese) wordt een episode van een emotionele stoornis veroorzaakt door stress
- er kan afgevraagd worden in hoeverre diathese veroorzaakt wordt door epigenetica, en in hoeverre de omgeving stressvol is in de samenlevingen waarin we leven

114
Q

Polygenetische effecten

A

Invloeden van groepen genen, waarvan iedere een kleine invloed heeft

115
Q

top 10 gerepliceerde bevindingen in gedragsgenetica

A
  1. Alle psychologische trekken laten substantiële invloed van genen zien.
  2. Geen enkele trek is 100% erfelijk.
  3. Erfelijkheid wordt veroorzaakt door veel genen met kleine effecten.
  4. Correlaties tussen psychologische trekken laten genetische mediatie zien.
  5. Erfelijkheid van intelligentie neemt toe door ontwikkeling.
  6. Leeftijd-tot-leeftijd stabiliteit komt vooral door genetica.
  7. Meeste metingen van omgevingseffecten laten significante genetische invloed zin.
  8. Meeste associaties tussen omgevingsmetingen en trekken worden beïnvloed door genetica.
  9. Meeste omgevingseffecten worden niet gedeeld door kinderen die in dezelfde familie
    opgroeien.
  10. Het abnormale is normaal.
116
Q

Epigenetica

A

Gaat over hoe genetische processen aan en uit gezet worden door omgevingsfactoren. Syndromen die we tegenwoordig stoornissen noemen zijn afgeleid van de neiging van genen om zicht te reproduceren

117
Q

Evolutionary stable strategy

A

Een bepaalde set genen stelt zich klaar om zich succesvol te reproduceren

118
Q

stoornissen als overmatige emoties

A

Overmatig verdriet: depressie.
- Overmatige angst: fobieën, GAS, PTSD,
paniekstoornis, hypochondrie (angst voor
ziekte), OCD, zelfmedicatie met alcohol/drugs.
- Overmatig plezier/trots: manie, antisociale
persoonlijkheidsstoornis.
- Overmatige woede: gedragsstoornis,
oppositioneel-opstandige stoornis,
intermitterende explosieve stoornis.
- Overmatige afgunst: anorexia.
- Overmatige zelfbewuste emoties: narcistische stoornis.
- Gebrek aan zelfbewuste emoties: volwassen autisme, anhedonie, psychopathie.
- Disfunctioneren van emoties: schizofrenie, andere psychoses.

119
Q

Sociale steun

A

Algemene term voor relaties die mensen kunen beschermen tegen een stoornis
- mensen met goede sociale steun hebben een kleinere kans op depressief raken dan mensen zonder sociale steun tijdens een ernstige levensgebeurtenis
- een gebeurtenis die een depressie indiceert is vaak het vverlies van een relatie, en sociale steun beschermt mensen vak tegen de langdurige effecten van stress

120
Q

vroegere ervaringen en stoornissen

A

Vroegere ervaringen hebben een invloed op de gevoeligheid voor emotionele stoornissen in de volwassenheid
- iemand die in de kindertijd een moeder verliest heeft een grotere kans om een depressie te onwikkelen dan iemand die de moeder niet is verloren etc.

121
Q

Terugkeer van een stoornis

A
  • Stress sensitisatie/kindling
  • mensen met hoge genetische risico’s op depressie ervaarde een eerste depressie niet per se ernstiger
122
Q

Stress sensitisatie/kindling

A

MEchanisme waarbij mensen pregressief meer kwetsbaar worden voor depressie met opeenvolgende episodes

123
Q

Herstel en een nieuwe start bij stoornisen

A
  • meeste mensen komen niet in een onontkoombare cirkel terecht
  • het kan zijn dat mensen in een depressie hun leven opnieuw conceptualiseren en plannen maken voor de toekomst: dit worden fresh starts genoemd
124
Q

Verlenging van een stoornis

A
  • Als iemand depressief is kan die gevangen worden in negativiteit. Depressieve mensen hebben de neiging om herinneringen van verlies en falen terug te halen. Deze herinneringen verlagen stemming en verlengen depressie, en maakt de kans dat mensen nieuwe levensplannen maken kleiner. Dit gebrek aan initiatief kan periodes van depressie verlengen.
  • Ruminatie
125
Q

Ruminatie

A

Broeden op symptomen van distress op een zich herhalende manier in plaats van op een probleemoplossende manier
- maladaptief broeden
- adaptief reflecteren

126
Q

Neurofysiologie van depressie en angst

A
  1. frontaalkwabbel
  2. hippocampus
  3. amygdala
127
Q

Frontaalkwab bij depressie

A

Mensen met depressie hebben minder volume in de anterior cinguate cortex.
- Patiënten met een vroege onset van depressie hebben minder prefrontale cortex volume.
- Mensen die vroeger in hun leven stress hebben ervaren en die in de volwassenheid depressief zijn hebben minder volume in de orbitofrontale cortex.
- Twee problemen zijn prominent in mensen die een depressie gehad hebben:
o Attentioneel: mensen neigen te focussen op gebeurtenissen die negatieve emoties
veroorzaken. Dit wordt gemedieerd door salience netwerk in de hersenen.
o Ruminatie: dit bevat toegenomen connectiviteit in de frontaalkwabben.

128
Q

Hippocampus bij depressie

A

Afenomen volume van de hippocampus en basale ganglia zijn geassocieerd met depressie

129
Q

Amygdala bij depressie

A

Er is meer activatie in de amygdala in depressieve mensen

130
Q

SSRI’s
- serotonine reuptake inhibitors

A

Verminderen de heropname van serotonine, zodat het langer in de synaptische spleet blijft. Dit neigt veel emotie-gerelateerde systemen in de hersenen te inhiberen.

131
Q

Schizofrenie

A

Heeft een levensprevalentie van 0.87% het is een stoornis die ernstige disfunctie veroorzaakt in interpersoonlijke relaties, op het werk of in zelfzorg, met ten minste twee van de volgende symptomen die een maand of langer aanhouden: wanen, hallucinaties, ongeorganiseerde spraak, ongeorganiseerd of katatoon gedrag, verminderder emoties en met een teken van stoornis dat ten minste 6 maanden aanhoudt

132
Q

Psychotherapie

A

Praktijk waarin een therapeut luistert naar cliënten en opmerkingen maakt, om te begrijpen wat iemand zei, om deel te nemen in de vormende relatie, om suggesties te maken over wat iemand denkt en doet

133
Q

Freud

A

Psychotherapeut die focuste op emotioneel traumatische gebeurtenissen uit het eerdere leven van een cliënt. Gericht op het terughalen van het trauma, bewust worden van details, en emoties geassocieerd met het trauma te ervaren en uitdrukken

134
Q

Mentalizing therapy

A

Een innovatieve vorm van psychoanalyse. Vooral bij bordeline
- mensen met borderline zijn impulsief, hebben onstabiele relaties, en een onstabiel gevoel van zichzelf. Ze hebben moeite met emotieregulatie, en zijn vaak zelf verminkend of suïcidaal. Dit wordt vaak gebaseerd op onzekere, of slechte hechting

135
Q

Rogeriaanse counseling

A

Het doel van de cliënt is om ee oprechte, niet-oordelende relatie met de therapeut te ervaren, en het doel van de therapeut is om een emotioneel warme relatie aan te gaan, en om naar de cliënt te luisteren met empathie
- persoonsgericht

136
Q

Beck’s CBT

A

CBT is gebaseerd op het herkennen en voorkomen van evaluatiefouten van
incidenten die leiden tot problematische en verstorende emoties.
- Beck vond dat beoordelingspatronen die angst en depressie veroorzaken, meestal betrekking hebben op evaluaties die willekeurig, absoluut en personaliserend zijn. Als cliënten evaluaties kunnen maken van andere attributies, dan kunnen verschillende emoties verschijnen die de vicieuze cirkel kunnen doorbreken.

137
Q

Greenberg’s emotion focused therapie

A

Greenberg: het expliciet maken van emoties geeft emotieschema’s een gevoel van helderheid en mogelijkheid tot controle. Dit sluit aan bij Aristoteles’ idee ‘catharsis’.
- Hij zegt dat de enige manier om een emotie te veranderen is door een andere emotie. Dit is dan ook het doel van emotie-gefocuste therapie.
- Een deel van de taak van de therapie is emoties te herkennen die we onszelf niet volledig hebben laten ervaren.
- Therapie bestaat uit een aanmoediging om emoties vollediger te ervaren. Cliënten kunnen
emoties erkennen, ondanks dat dit van zichzelf niet mocht. Dit noemt hij primaire emoties.
- Secundaire emoties: emoties die cliënten te veel ervaren. Deze komen voort uit bepaalde
primaire emoties die onacceptabel waren.
- Instrumentele emoties: de emoties die mensen hebben geleerd, die zullen hen helpen hun zin te
krijgen.

138
Q

Concluderende therapieën

A

Er zijn heel veel empirische trials geweest van verschillende soorten psychotherapie.
- Uit studie van Smith et al. bleek dat de gemiddelde persoon die therapie ontving 80% beter af was dan de mensen uit een controlegroep die geen therapie ontvingen.
- Vergeleken met educatieve interventies bleek psychotherapie effectiever.
Maar: niet alle therapie is effectief, en niet alle therapeuten zijn helpvol.
Psychodynamische psychotherapie: significant betere uitkomsten in algemene effectiviteit, bedoelde problemen en persoonlijkheid functioneren dan kortere vormen van psychotherapie.
CBT: effectief, vooral voor depressie en angststoornis.
Emotie-gefocuste therapie: minder onderzoek naar gedaan omdat het nieuwer is. Wel lijkt het
effectiever dan cliënt-gerichte therapie en counseling.